Goden en godinnen in de lage landen, 2: Verdiepen

Logo bij artikelen over de Oudheid in Wiccan Rede Online Magazine

Je kunt ‘de God’ en ‘de Godin’ in wicca uitleggen als universele godheden die allerlei aspecten in zich hebben. Als een soort ‘grootste gemene deler’ van wat individuele goden en godinnen als kenmerken hebben. Maar ook als ‘de god en godin van jouw regio’. In dit tweede deel van een vierdelige reeks wil ik een tijdlijn maken over het gebied dat nu Nederland is. Hierin plaats ik wat ik kon vinden over de bewoners en wat we (denken te) weten van hun religieuze praktijken. Daarna zoom ik in op een paar locaties. Maar als je liever wat beleeft dan alles te lezen, ga dan direct naar de bronnenlijst!

Uiteraard is het lastig om over prehistorische volken uitspraken te doen. Ze hebben geen geschriften achtergelaten, en van de overblijfselen die er zijn, moeten we zelf interpreteren wat de betekenis is geweest. Als mensen werden begraven en grafgiften meekregen, geloofde die cultuur dan in een leven na de dood? In Sleen (Drenthe) zijn resten gevonden van een dubbele rij houten staanders rond een grafheuvel. Vanuit de top van de grafheuvel had je zo zicht op het opkomen en ondergaan van de zon op midzomer. Was dit een bewust ‘alignment’ en zo ja, betekende dat ook dat het volk dat die palenkrans plaatste Midzomer vierde? Ook in het Noordse Veld bij Zeijen (Drenthe) en bij grafheuvels bij Haps en bij Bergeijk (beide Noord-Brabant) zijn paalkransen gevonden. In Brabant zijn in de midden-bronstijd crematieresten gedeponeerd onder een van de palen1.

Als je het idee had dat ‘onze voorouders’ een vaste groep mensen waren, die al sinds de oertijd in het gebied wonen dat we nu Nederland noemen, vergeet dat dan maar. Er zijn altijd migraties geweest, en er is ook al heel lang handel met volkeren en culturen ver weg. Nieuwe bewoners kunnen weer gebruik hebben gemaakt van wat hun voorgangers achterlieten, zelfs als ze de betekenis niet kenden. Het landschap veranderde door de tijd heen, soms door menselijk ingrijpen, en mensen gingen er in de loop der tijd anders mee om. Het kwam voor dat hele bevolkingsgroepen verdwenen – we kunnen nu niet meer achterhalen waarom of waarheen – en op andere momenten mengden nieuwe bewoners zich met de oude bewoners.

Bronnen

Er zijn omgeschreven bronnen – artefacten, sporen die opgegraven worden als er een weg wordt aangelegd, graven en door mensen gemaakte heuvels en groeven – en vanaf enig moment ook geschreven bronnen. De geschriften waren lang niet afkomstig altijd van de mensen over wie het ging. De Romeinen en later de christelijke monniken hadden eigen belangen bij het beschrijven van de bevolking van ‘de lage landen’. Die waren er niet op uit om een nauwkeurige beschrijving achter te laten van de gebruiken van de Germanen en de Middeleeuwers, opdat wij ons er nu een goed beeld van kunnen vormen.

Onderzoek leidt ertoe dat onze kennis steeds weer wordt bijgesteld. Maak je een historische atlas waarin je alles zo goed mogelijk verwerkt, dan kun je die twintig jaar later opnieuw uitgeven, omdat er ontdekkingen zijn gedaan die hele theorieën omgooien, of allerlei tot dan toe onbekende details invullen. Beleid is om de bodem ongeschonden te laten waar dat kan, omdat het opgraven allerlei sporen kan vernietigen die worden gemist met de technologie en de visie van nu. Maar als de bodem toch verstoord gaat worden voor woningbouw of wegenbouw, dan is er de verplichting om eerst archeologisch onderzoek te doen. Zo zijn er vrij recent interessante vondsten gedaan in Noord-Holland, in de Velserbroek (zuidkant van de gemeente Velsen) en de Broekpolder (grensgebied Beverwijk en Heemskerk), in de Haagse wijk Ypenburg, en in Gelderland bij de bouw van de wijk Westeraam in Elst. En soms komt er spontaan iets aan het licht doordat de zee een stuk land afslaat. Denk aan ‘woodhenges’ op het strand, en de spectaculaire vondsten in 1647 van votiefstenen voor Nehalennia bij Domburg op Walcheren (én in 1970, bij Colijnsplaat, doordat een visser iets in zijn netten kreeg).

Verantwoording

Ik ben geen geschiedkundige, maar slechts een geïnteresseerde leek, met vooral belangstelling voor wat lijkt op religieuze gebruiken. Ik maak gebruik van de boeken die in mijn bezit zijn, of die ik elders heb gevonden, ook als ze al wat ouder zijn. En van internetbronnen. Voor alle details verwijs ik graag naar die boeken en websites. Het gaat mij erom een indruk te krijgen van wie de bewoners waren van het gebied dat we nu Nederland of de Lage Landen noemen, en wat hun religieuze praktijken waren. Wel vind ik het zinvol om onderscheid te maken naar groepen en culturen en hun tijdperk; daarom ook wat algemene informatie.
Omdat ik de geboorte van Christus niet zo relevant vind, maar het wel gebruikelijk is om de jaartelling 2000 jaar geleden te beginnen, gebruik ik ‘vC’ voor ‘vóór de gangbare jaartelling’ (before Common/Current Era) en ‘nC’ voor ‘in de gangbare jaartelling’ (Common Era / Current Era). En waar ik ‘Nederland’ noem, bedoel ik het gebied dat nu de natiestaat Nederland is, puur als aanduiding van het gebied waarop ik mijn onderzoek richt. Plaatsnamen zijn de namen die de plaatsen – waar (in de omgeving) resten gevonden zijn – nu hebben.
De data zijn niet in alle bronnen gelijk, mogelijk ook vanwege regionale verschillen: de bronstijd begon bijvoorbeeld veel eerder in gebieden waar de basismaterialen gevonden werden. De introductie van veeteelt en akkerbouw begon in verschillende gebieden op verschillende tijdperken. Uiteraard hadden de grondsoort en de waterstand daar ook mee te maken.

Tijdlijn met details

Steentijd2 tot ca. 2.100 vC

Circa 38.000 tot 9.000 jaar vC – Mesolithicum (Midden-Steentijd) na laatste ijstijd: nomaden jager-visser-verzamelaars. Eerste sporen van bewoning:
circa 8.000 vC – kano, gevonden bij Pesse in Drenthe;
circa 6.000 vC – jachtkamp in Friesland toont dat er diverse stammen leefden in de moerasdelta die Nederland toen was. Vlaardingen
Circa 6.700-3.800 vC – Neolithicum (nieuwe steentijd): boeren, veeteelt/akkerbouw, huizenbouwers, aardewerk.

Circa 5.500 vC – Hardinxveld-Giessendam: ‘Trijntje’, een oudere vrouw van hoog aanzien begraven met stukjes rode oker. Waarschijnlijk had ze blauwe ogen en een donkere huid.

Circa 5.300 tot 3.200 vC Nieuwe Steentijd (Neolithicum)
Rond 5.300 vC – Eerste landbouwers (vondsten en sporen van boerderijen). Het Neolithicum in Zuid-Limburg begint met boerenbedrijf op een vaste plek.
Rond 4.900 vC – Bandkeramiekcultuur verdwijnt.
Circa 4.900-3.400 vC – Jagers verblijven grote delen van het jaar op een vaste plek in het deltagebied; zomerkampen; vroege vormen van akkerbouw en veeteelt.

Circa 4.700 vC – Een aardewerken pot en twee edelhertgeweien aan de aarde toevertrouwd in Bronneger. Bij Zutphen een edelhertgewei gedeponeerd in een beekdal. In Zuid-Holland aardewerk, bot, gewei en hout gedeponeerd (?) in kuilen in het veen.
Circa 4.500 vC, nabij Nederland, zonneobservatoria of zonneheiligdommen (Goseck). Algemeen voorkomen van de Swifterbandcultuur in het gebied van de huidige Flevopolders, Drenthe (Bronneger), Overijssel (Mariënberg), Zuid-Limburg, het dal van de Overijsselse Vecht en de Betuwe.
Circa 4.450 vC – het Mannetje van Willemstad (gevonden bij Volkeraksluizen). Functie onbekend.
Rond 4.100 vC ontstond de Trechterbekercultuur. Die liet veel zichtbare sporen na, zoals de hunebedden. Doden worden begraven, soms met grafgiften. In Mariënberg, Overijssel, wordt oker uitgestrooid over zes grafkuilen. Het gebruik van rode oker zou kunnen wijzen op associatie met bloed en levensgeesten, en dus met ideeën over het leven na de dood, of een cyclus van leven en dood. Een oudere man krijgt als grafgift een snoer van barnstenen kralen (afkomstig uit Denemarken of het Oostzeegebied).
Circa 4.000 vC verschijnen de eerste akkers: gewassen worden ingezaaid.
Circa 3.700-3.400 vC – Bewoning op een strandwal bij Rijswijk (onder wie ‘Ypje’).
Vanaf ca. 3.300 vC worden in Noord-Nederland de culturen van Swifterband en Vlaardingen vervangen door de Trechterbekercultuur. Megalieten: hunebedden (in Drenthe, Friesland, Groningen en Overijssel; ca. 3.450-3.050 vC). Bijlen als wateroffer.

Ca. 3.000-2.450 vC – Standvoetbekercultuur of enkelgrafcultuur, krijgshaftige nomaden afkomstig uit Zuid-Rusland.
Vanaf 2.900 vC – Beker- of enkelgrafcultuur. Textielproductie. Gerstebier.
Er zijn op de Veluwe meer grafheuvels dan voorheen werd gedacht, waarschijnlijk van mensen afkomstig uit het huidige Rusland en Oekraïne: sinds 2015 weten wetenschappers dat er vanaf 3.000 vC een enorme migratie van de Russische steppen naar West-Europa plaatsvond. Onder elke grafheuvel werd een lichaam samen met giften in een kuil gelegd, afgedekt met lagen gras en heidegrond. Er zijn enkele botresten gevonden waaruit DNA kon worden gehaald.3.

De Epe-Niersen grafheuvellijn: een uitgestrekt ritueel landschap

De grafheuvelrij bij Epe-Niersen is één van de best bewaarde monumentale grafheuvelrijen uit de Nederlandse Prehistorie. Ze behoort tot de prehistorische topmonumenten in Europa. Toch weet bijna niemand – inclusief de archeologische gemeenschap – dat zulke rijen bestaan, laat staan uit welke tijd ze dateren en wat ze betekenen. Tegelijkertijd is er bijzonder weinig onderzoek gedaan naar deze grafheuvelrijen. Het merendeel van de bestaande informatie is gebaseerd op opgravingen uit het begin van de twintigste eeuw. Networked Landscapes heeft als doel nieuwe kennis over de grafheuvelrijen te verzamelen en dit imposante rituele landschap onder een bredere aandacht te brengen.
bron: https://www.rmo.nl/onderzoek/opgravingsprojecten/veluwe/

Circa 2.600-2.450 vC – Grafheuvels, vaak omzoomd door een krans van palen en een standgreppel.
Circa 2.450-2.100 vC – Algemeen voorkomen van de klokbekercultuur. Eerste metaalbewerkers. Grafheuvels.
Circa 2.400-1.900 vC – Klokbekercultuur.

Bronstijd ca. 2.100-600 vC

Vanaf ca. 1.800 lokale productie van brons. Boomkistgraven. Rijke grafgiften van de ‘hoofdman’ en de ‘prinses’ van Drouwen (Drenthe).

1.475 vC – Tempeltje? Bij Barger-Oosterveld (nabij Emmen). Herbouwd bij Archeon en in Drents Museum in Assen, maar was mogelijk eerder een plek voor een grafritueel dan een cultusplaats.
Circa 1.400 vC (Midden-Bronstijd). Internationaal handelsverkeer.
Vanaf 1.000 vC tot 800/700 vC – boeren, eerste metalen werktuigen/wapens/sieraden, grafheuvels.
Midden-Bronstijd: Offergiften in Hoogeloon, Noord-Brabant, en bij ‘veenbruggen’ (houten voetpaden) in Drenthe.
Circa 1.200-600 vC (Late Bronstijd). Urnenveldencultuur: doden worden gecremeerd i.p.v. begraven.

IJzertijd ca. 800 – 58 vC

Rond 800 vC wordt ijzer in de Nederlandse bodem gevonden: begin van de ijzertijd, die eindigt met de komst van de Romeinen.
IJzertijdperk (Halstatt-cultuur), kleine ijzerindustrieën. Celtic fields (akkertjes).

Vanaf ca. 800-700 vC – ijzeren gebruiksvoorwerpen, boeren-clans, urnenvelden; mensenoffers in veen (tussen 54vC en 128 nC: ‘meisje van Yde’).

Circa 200-100 vC – In België zijn Keltische burchten en nederzettingen.

Germaanse stammen vestigen zich blijvend in onze streken: Kaninefaten (langs de kust), Bataven (rivierengebied), Friezen (westen en noorden) en Tubanten (oosten).

Romeinse tijd 50 vC-500 nC, Germanen / Friezen

Rond 58 vC: Julius Caesar verovert Gallië (“alle volken die ten zuiden van de Rijn wonen”). De Bataven, een Germaans volk, vestigen zich op verzoek van de Romeinen in het rivierengebied (ca. 50-10 vC). Zij vormen zo een soort tussengebied tussen de Romeinen en de andere Germaanse volken. Rond het jaar 69/70 nC komen ze met hun bondgenoten in opstand, maar de Romeinen herbouwen verwoeste gebouwen.

Circa 15 vC tot 15 nC: Romeinen worden gelegerd nabij Nijmegen. Romeinen vestigen zich in Vechten. In Velsen wordt een militaire haven gebouwd. In 28 nC wordt deze verwoest door Friezen die de afpersingspraktijken zat zijn. Vanaf 70 nC worden de Bataafse hulptroepen overgeplaatst en nemen vreemde hulptroepen hun plaats in langs de Rijn.

Eerste eeuw – ‘open-lucht-cultusplaatsen’ (Maas-Demer-Schelde-gebied), associatie met begravingen, voorouderverering.

257 vC – 406 nC – deposities IJ; Donar-amuletten; vierde eeuw: ‘Hilde’.
459 nC – einde van de Romeinse periode (val van Keulen als provinciehoofdstad).

Volksverhuizingen, 350-500 nC

Over de Grote Volksverhuizing in de nadagen van het West-Romeinse rijk verwijs ik naar Wikipedia, de aparte pagina over Volksverhuizing in de Lage Landen in de Frankische tijd en de pagina van Romeinen.info over de periode 370 t/m 500 nC.
Er gebeurde van alles; op enig moment was bijvoorbeeld een hele streek compleet onbevolkt, zonder dat we precies weten waarom de bewoners verhuisden (een grote vondst van wapens en verwonde lichamen in het rivierengebied wijst op oorlog) en er kwamen weer nieuwe bewoners. Lees ook het artikel Have a Frisians Cocktail op de website Frisia Coast Trail.

Vroege Middeleeuwen, 500-1000 nC

Vanaf ca. 630 nC – missionarissen komen de heidenen bekeren.
800 nC – Karel de Grote; kerstening; verbodsbepalingen zoals de Indiculus superstitionem.

793-1066 nC – Vikingtijd.

950-1050 nC – In de landen om Nederland heen (Duitsland, Angelsaksisch Engeland) worden in de 10e eeuw nog heidense godennamen gebruikt in een genezingsspreuk waar later de christelijke drie-eenheid aan gekoppeld wordt. (Bron o.a.: The Witches’ Herbal, Michael Howard). Ook wordt in het Angelsakisch Moeder Aarde nog aangeroepen in het gedicht Erce Erce Erce, waarin om de zegen wordt gevraagd voor de akkers.

9e eeuw nC: Indiculus superstitionem.

NB Hoe klonk de Oudnederlandse taal in Rotta, het elfde-eeuwse Rotterdam? Bekijk de video!

Germanen? Kelten? Friezen?

Wie waren de bewoners van het huidige grondgebied Nederland? Als je het hebt over ‘de Germanen’, zijn dat niet noodzakelijk de groepen die we zo noemen als het over ‘de Germaanse religie(s)’ gaat. We gaan er meestal van uit dat Germanen bekende goden en godinnen vereerden, Wodan/Odin, Donar/Thor en Freya, maar de stammen die hier woonden en die we Germaans noemen, hadden lokale goden en godinnen. Wim Bonis:

Volgens Colin Wells waren er twee soorten Germanen: ten eerste de stammen (waar Caesar en Tacitus over spraken) die langs de Rijn woonden en in feite van Keltische afkomst of sterk gekeltiseerd waren; en ten tweede de noordelijke stammen, die een meer primitieve, nomadische staat van sociale en economische ontwikkeling hadden en die een Germaans dialect spraken.

Verderop bespreek ik wat uitgebreider de vondsten in Elst-Westeraam. Zie eerst de kanttekening van Wim Bonis in dezelfde publicatie4:

Maar er is een andere reden om het belang van Hercules Magusanus voor de religiebeleving van de inheemse volkeren in onze streken toch enigszins te relativeren. Het is namelijk de vraag of we uit de grootte van een tempelcomplex ook zonder meer het belang van bepaalde cultus kunnen afleiden. Zoals bekend, waren de Keltische en Germaanse stammen gewoon hun goden en godinnen in de open lucht te vereren en ook nauwelijks beelden van deze goden en godinnen te maken, waardoor er voor de archeoloog van deze ‘openluchttempels’ weinig anders is terug te vinden dan de geofferde voorwerpen. Cultusgebouwen waren niet noodzakelijk voor de praktijk van een cultus.

Lokale goden en godinnen?

In de eerste eeuwen n.Chr. aanbaden West-Germaanse stammen, zoals de Cimbri en Frisii, velerlei regionale, vrouwelijke goden, getuigen altaren met inscripties uit gebieden onder Romeinse invloed. Meer dan honderd verschillende namen zijn gevonden, en veel komen vaker voor. Die namen kunnen onder andere verwijzen naar plaatsen, zoals Mahlinehae → Mechelen, maar ook naar rivieren en bronnen. Ook andere auteurs suggereren dat de Germanen van oudsher rivieren, bronnen en soms andere natuurfenomenen zoals bomen vereerden, al dan niet expliciet gepersonifieerd in de vorm van nymfen. Dit meldt de Byzantijnse dichter en historicus Agathias (530 – 582/594) bijvoorbeeld van de Alemannen. Het gaat mogelijk om vruchtbaarheidsgodinnen die verbonden waren aan lokale dorpsgemeenschappen of stammen.

Een goed gedocumenteerde godin uit de tweede en derde eeuw is Hludana, waarvan de naam is aangetroffen op inscripties in het Nederrijngebied en Friesland. Zij komt overeen met de Noorse Hlóðyn, de moeder van Thor. Zij wordt ook wel geïdentificeerd met Jörd, ‘Aarde’, en Thor staat bekend als zoon van de aarde. Hludana is daarom waarschijnlijk een regionale, chtonische godin. Een andere regionale god is Saxnot, ‘gezel van de Saksen’, die in de christelijke Oudsaksische doopgelofte vermeld wordt naast ‘Thunaer’ (Donar) en ‘Uuôden’ (Wodan). Zij worden in de tekst afgezworen. 5

Romeinse tempels in Nederland en België

Volgens Wikipedia zijn in Nederland zijn enkele Romeinse tempels gevonden, namelijk in Aardenburg, Elst, Elst-Westeraam, Nijmegen, Empel, Kessel en Maastricht. In het Archeon staat een reconstructie van een tempel gewijd aan Nehalennia en er is een Romeinse tempel nagebouwd in Colijnsplaat (Zeeland). In België is een Romeinse tempel opgegraven in Tongeren.

“Kenmerkend voor de Romeinse tijd in ons land is dat de zogenaamd Romeinse tempels hier zelden of nooit aan typisch Romeinse goden gewijd waren.” Er zijn heel weinig aanwijzingen dat de typisch Germaanse goden als Wodan en Donar door de Bataven, Cananefaten en Friezen aanbeden werden. Wel bekend is de Bataafse oppergod Hercules Magusanus. In Germania Inferior werd bij Elst een eerste tempel voor hem gebouwd rond 50 nC, en een halve eeuw later een tweede, grotere tempel, met een plattegrond van 31 bij 23 meter en een hoogte van 15 meter.

Volgens de website van het RMO konden de ‘gelovigen’ in de Lage Landen een heel persoonlijke keuze maken uit goden en godinnen, afhankelijk van beroep of wat men belangrijk vond in het leven. Ook werd er gebruik gemaakt van amuletten, die op het lichaam werden gedragen en bescherming boden tegen kwaadaardige machten. Die kwamen voor in verschillende vormen, zoals kokertjes met magische tekst of beschermende kruiden, of metalen plaatjes met bezwerende woorden of symbolen.

“Die werden vaak gecombineerd met de weergave van een obsceen handgebaar. Ook populair waren amuletten in de vorm van een wassende maan (lunula).”

Enkele locaties nader uitgelicht

De Gallo-Romeinse tempel van Elst-Westeraam (Betuwe) – circa 10-190 nC

Onder de grote kerk in het centrum van Elst bevinden zich resten van een Romeinse tempel. Het was verrassend dat 560 meter verder een Gallo-Romeinse omgangstempel is geweest. Op deze locatie werden sporen gevonden van houten voorgangers van de stenen tempel, en er kon een reconstructie gemaakt worden van de tempel. Over de inrichting en de godheden die werden vereerd, weten we weinig. Wel is er iets te zeggen over de bezoekers van het heiligdom en hun offerpraktijken en rituele maaltijden. Voor de lezer die bekend is met het christendom, plaatsen de schrijvers van In de schaduw van het noorderlicht wel een waarschuwing:

Wanneer we ons echter bij de interpretatie van archeologische sporen en vondsten uit het religieuze leven van twee millennia geleden àl te veel door de eigen christelijke ervaringswereld laten leiden, lopen we het gevaar op tal van punten de plank volledig mis te slaan.
In tegenstelling tot het christendom – dat slechts één god kent, sterk gericht is op de geloofsovertuiging en verlossing van het individu, vanuit zijn moralisme niet van een zekere zendingsdrang gespeend is en als wereldgodsdienst over grote delen van de wereld uniform is – kent de antieke religie de verering van vele goden, is zij meer georiënteerd op de tijdige en juiste uitvoering van rituelen dan op een ‘juiste’ geloofsvoorstelling, is zij liberaal en vertoont zij binnen het Romeinse rijk een grote pluriformiteit.

En dat had zijn gevolgen voor de acceptatie van religies van door de Romeinen onderworpen gemeenschappen. Voor de Romeinen was het gebruikelijk om meerdere goden naast elkaar te vereren. Ook van buiten de Romeinse cultuur, denk aan Mithras en Isis. Andersom namen overwonnen volkeren ook Romeinse goden, zoals Jupiter en Fortuna, over in hun pantheons. Soms werd de verering van lokale goden aangepast en soms werden lokale goden gelijkgesteld aan Romeinse. Waarschijnlijk namen soldaten uit het Duitse Rijnland hun Moedergodinnen (Matrones) mee. Bataafse troepen vereerden bijvoorbeeld Hercules Magusanus, bekend van een heiligdom bij Empel. Mogelijk een inheemse halfgod die werd gelijkgesteld aan de Romeinse Hercules, en die een rol speelde bij mannelijke initiatierituelen.
Van sommige goden en godinnen is weinig bekend, omdat er bijvoorbeeld slechts één votiefsteen met hun naam is gevonden. In In de schaduw van het noorderlicht worden genoemd: Hurstrga, matronae Aufaniae, Vagdavercustis. Elders vinden we ook Arcanua, Iseneucaega, Sandraudiga en Viradecdis.
Wat betreft die offerdieren en rituele maaltijden: er zijn resten gevonden van paard en hond, die alleen geofferd zijn, en niet gegeten. Van runderen, varkens, schapen en geiten en eenden werd tijdens rituele maaltijden wel gegeten, waarna de rest werd geofferd aan de godheid, Hercules Magusanus. Bij deze tempel waren de meeste botten afkomstig van runderen en daarna van paarden, in tegenstelling tot de tempel in de nederzetting (Elst) waar schapen en geiten de boventoon voerden.

Vechten, Utrecht (Romeinse tijd) – circa 4-275 nC

De Limes was de noordgrens van het Romeinse rijk, die in Nederland de loop volgde van de Rijn, zo van Arnhem tot Katwijk aan zee. De rivier meanderde en slibde langzamerhand dicht. Het was geen harde grens – er was verkeer over en weer – maar gaf aan tot waar het Romeinse gezag gold. Nederland (het deel ten zuiden van de Limes) hoorde tot de provincie Germania Inferior. Castellum Fectio is waarschijnlijk gebouwd in het eerste decennium van de eerste eeuw, in het jaar 4 of 5, als een van de oudste en meest belangrijke forten langs de (toenmalige loop van de) Rijn. Het was ook een groot castellum, strategisch van locatie, en na de Bataafse opstand werd het herbouwd. Tussen 270 en 275 nC werd het tenslotte verlaten. (Niet iedereen is het eens over de geschiedenis van fort Fectio, of Vechten wel Fectio was en wanneer het gesticht werd. Zie deze visie).

We mogen aannemen dat in het kampdorp een of meer tempels hebben gestaan waar priesters de hulp van de goden inriepen voor alle gevaren die de soldaten en de vicusbewoners bedreigden. In de wij-inscripties die tot nu toe in Vechten voor de dag zijn gekomen, worden tal van goden bedankt voor de niet nader genoemde gunsten die ze hebben verleend, uiteenlopend van welbekende Romeinse goden en godinnen als Jupiter, Neptunus en Fortuna, tot meer of minder obscure inheemse godheden als de eerder genoemde Viradecdis uit de Condroz en de vooral in het Rijnland vereerde moedergodinnen.6
(Of is Viradecdis afkostig van de Tungri-stam, uit het land rondom Tongeren, of Doornik/Tournai?)

Andere goden en godinnen die in Nederland werden vereerd (blijkend uit vondsten, niet alleen uit Vechten, die voor een groot deel nu in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden staan): een amulet van Mercurius, een ‘kop’ van Jupiter, Mars, mannelijke goden als Magusanus, Grannus of Cissonius; vrouwelijke godheden als Minerva, Luna, Vesta, Juno, Venus en Fortuna, ‘exotische godheden’ als Isis, Cybele en Elagabal, ‘lokale’ godinnen Baduhenna, Viradecdis, Sandraudiga, Haeva, Hludana en Nehalennia; moedergodinnen (Matres) met bijnamen als Aufanisch, Hamaverisch en Hiannanefatisch.

Het Oer-IJ (Kennemerland)

De Romeinen bestonden uit een amalgaam van soldaten, afkomstig uit verschillende delen van het wereldrijk, een rijk dat zich uitstrekte tot in Azië, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Rijke, oeroude culturen en kennis waren opgenomen in de Romeinse leefwijze.7

Daartegenover was de inheemse bevolking vooral gericht op de eigen familie, groep of stam, en op de eigen boerderij, het erf, de akker en de buren en nederzettingen op korte afstand. De lokale bewoners veranderden niet snel iets aan hun leefwijze; blijkbaar hadden ze niet zo’n behoefte aan vernieuwing.

Rituele deposities zijn vondsten die archeologen niet rationeel kunnen verklaren. Het gaat niet om afval of serviesgoed dat per ongeluk in een put is gevallen, maar om bewuste deposities. Het aantal en de diversiteit daarvan is alleen al binnen het Oer-IJgebied heel groot. Op honderden plekken in en buiten nederzettingen zijn voorwerpen aan de aarde of vooral het water toevertrouwd. Het gaat om speciale combinaties van voorwerpen maar we weten niet wat die betekend hebben. Het kan gaan om hout, metaal, aardewerk, botten van dieren of mensen. Uit een lezing in de nieuwe wijk Broekpolder herinner ik me dat er in putten en aan de (voormalige) randen van het water vondsten zijn gedaan die ook op een (recent) putdeksel in de omgeving worden weergegeven: spijkers, bundeltjes van takken van tot wel twintig verschillende boomsoorten, waaronder soorten die op tientallen kilometers afstand groeiden, en een enkel bot van een paard (met sporen van gebruik gedurende wel honderd jaar voordat het bot in het water werd gedeponeerd) en een schedel van een hond. Er zijn resten gevonden van rijen palen die in verband kunnen worden gebracht met de positie van Orion gedurende de tijd waarin ze werden opgericht. Ook zijn er resten gevonden van paden van wit zand, gehaald van het strand met de beperkte middelen waarover men beschikte. Het lichte zand was waarschijnlijk aangebracht op de hoger gelegen paden. Om die beter zichtbaar te maken in het maanlicht?

Donar-amuletten? Circa zesde eeuw nC

In Het land van Hilde over het Noord-Hollands kustgebied wordt gespeculeerd over ‘Oude goden, heidense rituelen’.8 “Het leven van de boeren van het Oer-IJgebied was doorvlochten met rituele handelingen. Ze kwamen voort uit een diepgewortelde verbondenheid met hun natuurlijke omgeving. Kort was het lijntje naar de bovenwereld: die van de goden en die van hun voorouders. In de belevingswereld van de Friezen in het Noord-Hollands kustgebied, Germanen, waren de goden overal, en geloof en rituelen één.” De Friezen vereerden bossen en bomen, dat werd opgetekend door zowel de Romeinen als christelijke missionarissen. “Water speelt een belangrijke rol in het mystieke leven van de Friese boeren. De Friezen vereerden heilige bronnen en legden offergaven in poelen, kreken en waterputten. Vermoedelijk legden ze via het water contact met de goden9. Gevonden zijn bronzen mantelspelden, ijzeren spijkers, benen naalden, hagelwitte kiezelstenen en Donar-amuletten.” Deze kegelvormige hangers, gevonden in de Broekpolder, dateren uit de zesde eeuw (of 600-650). Gert van Klinken betwijfelt in Van hunebed tot Bonifatius (p. 204-205) de associatie met Donar. Volgens hem is het waarschijnlijker dat Wodan, Donar/Thor en Freya recenter gearriveerd waren, kort voordat de missionarissen over deze goden schreven. Voor een verering in Noord-Nederland tussen 400 en 800 is geen bewijs. Toch gaat ook Wij Vikingen ervan uit dat de Friezen vanaf de vijfde eeuw vooral gericht waren op de kustgebieden langs de Noordzee, en dat de Noordzeebewoners in die tijd in goden als Odin en Thor geloofden. Vanaf 810 vielen de Vikingen aan in ‘Frisia’, maar sommige Friezen waren christen en anderen hielden vast aan het heidendom, en dat gold ook voor de Scandinaviërs. NB Het woord ‘Viking’ is niet synoniem voor Scandinaviër maar betekent eerder iets als ‘piraat’. En ‘West-Frisia’ was het kustgebied van Nederland, van het Scheldeland (Walcheren en Schouwen) tot aan het huidige Friesland ofwel (Centraal-)Frisia.

Germaanse goden?

De Germanen die de inheemse goden vereerden, zijn de volken die in de eerste eeuwen van de huidige jaartelling in de Lage Landen woonden. GardenStone noemt: de Friezen (noordelijk van Utrecht), de Bataven (Utrecht, Gelderland), de Tubanten (Twente), de Cananafaten (West-Nederland), de Tungri (Noord-België, Zuid-Oost Nederland), de Frisiavonen (ten zuiden van de Bataven?), de Marsakers (Zeeland), de Sturiërs (ten noorden van de Marsakers), de Cugerners (ten oosten van de Bataven), de Toxandriërs (Noord-Brabant en Noord-België) en de Nerviërs (van Noord-Frankrijk tot Zeeuws-Vlaanderen). En hij noemt een hele reeks ‘Goden van de Lage Landen, vereerd door Friezen, Bataven en andere Germaanse volken‘ in een speciaal boekje als afgeleide van Gods of the Germanic Peoples. In dit kleine boekje 42 goden en godinnen, onder wie Baduhenna, Fosite (niet te verwarren met Forseti), Fosta, Isenbucaega, Exomna, en de moedergodinnen Frisava en Hananefta.

Zijn het de Vikingen die de Germaanse goden – zoals we die nu kennen – hebben meegebracht? En werden die hier dan aangesproken met de Noordse versies van hun namen, of de namen uit zuidelijkere, continentale, streken (het Duitse taalgebied)? Wodan of Odin? Donar of Thor?

In de (door mij vertaalde) woorden van Hans Faber op de website Frisia Coast Trail (25 oktober 2019):

Veel van de praktijken hierboven dateren uit de Romeinse tijd, de late ijzertijd. Echter sommige riten en rituelen bleven waarschijnlijk bestaan tot ver in de vroege middeleeuwen. Tegen die tijd waren de Friezen gemiddelde, klassiek-Germaanse stammen geworden, Niet langer de Keltische vrouwelijke/verwijfde goden, maar de welbekende testosteronrijke goden Donar (Thor), Wodan (Odin) en de typische Friese god Forseti (ook genoemd Foseti). Die laatste werd waarschijnlijk vereerd op het rode-rotseiland Heligoland in de Noordzee, waar tot op vandaag Fries wordt gesproken. Germaanse godinnen bestonden ook, van wie Freyja de belangrijkste was in deze streek. Een van de voor-middeleeuwse bijgelovige praktijken die tot in het Germaanse geloofssysteem van de vroege middeleeuwen had overleefd, was het graven van sleuven en sloten.

In een artikel over de Noordse traditie in Wiccan Rede, Summer 1998, leggen Frigga, Alwin, Aswulf en Dees Sodaar uit dat er voor onze Germaanse voorouders geen scheiding was tussen het alledaagse en het spirituele leven. De tijd is een doorgaande lijn, en het lot wordt gesymboliseerd door een web. Bronnen van de Germaanse mythologie zijn de Edda’s. De wereldboom Yggdrasil omvat alle Negen Werelden. Over de Goden:
“De Noordse traditie kent een grote diversiteit aan goden en godinnen. De twee belangrijkste godengeslachten zijn de Asen en de Wanen. De Asen vormen de grootste familie met Wodan als leider.” Andere leden van dit geslacht zijn o.a.: Frigga, Donar, Sif, Forseti, Loki en Iduna. “Waar de Asen in historische bronnen meestal worden aangemerkt als goden van oorlog en leiderschap, wordt het geslacht van de Wanen gezien als vruchtbaarheidsgoden.” Deze familie bestaat o.a. uit Njord, Nerthus, Frey, Freya. En naast deze twee godengeslachten zijn er nog de Nornen en Hella, en inheemse goden.

Vroege Middeleeuwen

Al rond 700 staken Engelse missionarissen Willibrord en Bonifatius de Noordzee over om de heidenen in Nederland te bekeren. Het duurde echter nog een paar eeuwen voordat het christendom echt voet aan de grond kreeg. De inwoners hielden ook daarna nog vast aan rituelen en tradities die ze kenden, al kregen die vaak een christelijk sausje. Je wilt als boer nu eenmaal graag dat je gewassen oogst opleveren en je vee gezond en vruchtbaar blijft, of dat nu gebeurt onder de hoede van een heidense god of godin, of van een christelijke heilige of de christelijke God.

In een middeleeuwse kloostercodex staat een lijst, de Indiculus superstitionem, die de inhoudsopgave is van een verder verloren gegaan boek en tevens een opsomming vormt van dertig gebruiken van de heidenen. Vanaf de negende eeuw worden heidense gebruiken bestraft, blijkt uit andere boeken.

De kerstening van Oost-Nederland nam een aanvang in de achtste eeuw na Christus. De besproken archeologische vondsten geven inzicht in de eeuwenlange voortzetting van rituele, heidense en vanaf een bepaald tijdstip ook expliciet door de kerk verboden praktijken, en illustreren dat het ‘innerlijke’ kersteningsproces van de locale bevolking een periode van vele honderden jaren in beslag nam.

Bron: Relief in tijd en ruimte, p. 551.

Vervolg

De komende maanden ga ik me richten op de voormoeders, mijn voormoeders, en de lokale godinnen. Zonder vooropgezette ideeën over welke godinnen dat dan zijn (al denk ik wel dat de locatie vooral bepaald wordt door het gebied waar ik geboren ben en/of het gebied waar ik nu woon). En ik heb een aantal concrete voornemens gemaakt om me voor te bereiden, als manieren om contact te zoeken, en als offer van tijd en energie.

Deze wol heeft iets te maken met mijn voorbereiding.

Bronnenlijst

Musea / Plaatsen om te bezoeken en te beleven

Algemeen

Drenthe

Flevoland

Friesland

Gelderland

  • In de schaduw van het Noorderlicht, de Gallo-Romeinse tempel van Elst-Westeraam. Onder red. van Harry van Enckevort en Jan Thijssen. Uniepers, 2005

Noord-Holland

Overijssel

  • Archeologie Overijssel
  • Reliëf in tijd en ruimte. Interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost-Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen. Roy van Beek. Hoofdstuk 15: Rituele landschappen, depotvondsten en cultusplaatsen (Proefschrift Wageningen, 2009, PDF)

Utrecht

  • Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland, van Traiectum tot Dorestad 50 v.C. – 900 n.C. Matrijs, 1994

Germanen en Germaanse goden en godinnen

Noten

1 Van hunebed tot Bonifatius, p. 101-102: Astronomie in de bronstijd. Zie ook Eichamuseum

2 Veel gegevens gevonden in Van hunebed tot Bonifatius, maar ook op o.a. Tijdslijn.eu

5 Germaanse mythologie (met literatuurverwijzingen) Wikipedia

6 Romeinen langs de snelweg. Bouwstenen voor Vechtens verleden, p. 71

7 Atlas van het Oer-IJ-gebied, p. 60-61

8 Het land van Hilde. Archeologie in het Noord-Hollands kustgebied, hoofdstuk 5, p. 63-73

9 Judith Schuyf wijst er in de epiloog van ‘Heidense heiligdommen’ op dat in veen vondsten beter bewaard blijven, zodat het lijkt of er vooral in veen en water geofferd is, maar dat dat een vertekend beeld is.

Over Jana

Wicca is mijn religie, achteraf gezien is dat altijd al zo geweest. Ik heb het geluk gehad mensen te leren kennen waarmee het goed klikte. In 1984 hebben zij me ingewijd in een Gardnerian coven. Anders was ik alleen verder gegaan. Mijn ideeën over de rol van man en vrouw komen in wicca terug. Zo ook mijn ideeën over het belang van natuur en milieu: ik vier de jaarfeesten en eet de groenten van het seizoen. En de Wiccan Rede ('Doe wat je wilt, mits het niemand schaadt') was al mijn lijfspreuk voor ik wicca leerde kennen.
Dit bericht is geplaatst in Artikelen met de tags , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Eén reactie op Goden en godinnen in de lage landen, 2: Verdiepen

  1. Evert Mouw schreef:

    Dit grondige artikel geeft een mooi overzicht van de religieuze geschiedenis van de lage landen. Ik vind het voor mijn persoonlijke afkomst ook wel interessant, daar het erop lijkt dat ik, hoewel grotendeels Germaans, nog wat Keltische genen heb; logisch gezien m’n Veluwse wortels.

    Ik gok er zelf op dat de Germaanse goden niet via de Vikingen kwamen, maar al duizenden jaren onder de Germaanse stammen leefden; in ieder geval de Wanen (Vanir), het oudste godengeslacht. De Asen (Asir) zijn lastiger te plaatsen en etymologisch verwant aan de Asura (Ahura) uit Perzië en India. De Perzen en de Vedische religie kwam natuurlijk ook uit het noorden en gaat terug op de gezamenlijke Indo-Europese cultuur.

    Soms wordt het argument gemaakt dat het christendom sommige oude tradities ook wel behouden heeft, door ze te incorporeren. Denk aan sinterklaas (Wodan) op z’n over de daken rijdende paard (sleipner) en zwarte piet (raven), de paashaas, de kerstboom etc. Daarmee werden ze behoed voor de vergetelheid; maar ze werden ook veranderd en misschien van hun kern ontdaan. Dat is een discussie.

    Ik denk wel dat in de oudere sjamanistische religies zoals die van de Germanen er een soort grote hemelgod was, een “great spirit”, die _via_ de persoonlijke goden aanbeden werd o.i.d. En misschien ook een aarde-moedergodin. Maar ik speculeer. Bij de latere filosofie en godsdienst van de klassieke oudheid zie je dat het neoplatonisme opkomt, een systeem waarbij wel meerdere goden bestaan maar het “goede, ware en schone” toch “een” is. De kerkvader Augustinus liet zich daardoor inspireren.

    Maar dat gaat allemaal buiten het primaire aandachtsgebied van dit artikel. In de grond van onze lage landen zit meer herinnering dan ik dacht. Leuk om ’t zo op een rijtje te zien!

Reacties zijn gesloten.