Mijn ouders, een stap tussen mij en de voorouders

Voordat ik mijn voorouders benader, wil ik stilstaan bij mijn ouders. Een intermezzo bij de reeks over de goden en godinnen in de lage landen.

Waarom lukt het mij maar zo moeilijk om contact te zoeken met de voorouders, wat ik me in de eerste helft van 2020 had voorgenomen? Het plan hield ook een aantal veranderingen in mijn leven in, waarvan ik er een aantal heb doorgevoerd. Met andere lukte me dat niet zo goed. Die veranderingen had ik als voorwaarde gesteld aan mezelf om twee redenen. Een ervan was dat ik wilde laten zien er iets voor over te hebben. Bij de andere speelde vooral het idee dat ik mijn manier van leven zou aanpassen aan hoe het leven voor hen was, om zo makkelijker contact te kunnen maken. Ons leven in deze eeuw is op veel manieren onvergelijkbaar anders dan het leven van al onze voorouders. Dat is meteen een factor die het moeilijker maakt om nu in een aantal opzichten ‘net als zij’ te gaan leven. Als ik mijn eigen groenten kweek in een moestuin, en het gaat niet goed, ben ik er niet van afhankelijk. Ik kan zo naar de supermarkt lopen en daar inkopen doen, van geld dat ik zelf verdien met een kantoorbaan (die ik nu al bijna anderhalf jaar thuis uitvoer). Maar ik wilde vroeg opstaan, dingen doen voor anderen, meer discipline betonen, zelf huishoudelijke karweitjes uitvoeren, en daarbij waar mogelijk ook ouderwetse middelen en technieken gebruiken.

Om zeven uur opstaan en eerst iets actiefs doen – fitness-oefeningen, de afwas, een stuk wandelen of fietsen – gaat best. Zelf brood bakken is er minder van gekomen, maar (een aantal keren per week) een zelf bereide maaltijd op tafel zetten is nog altijd standaard, dat is niet eens een verandering. Dat hoeft overigens niet naar een recept van vroeger, maar mag bijvoorbeeld ook een bewerkelijke curry zijn, met zelf gesneden groenten en met rijst, die in oude kookboeken alleen voorkomt bij de nagerechten. Dat is het voordeel van zelf de spelregels bepalen 🙂

Het thuis werken is in sommige opzichten belemmerend, omdat een werkplek plaats in huis inneemt die je daardoor niet voor iets anders kunt gebruiken. De tijd die ik niet kwijt ben aan reizen van en naar het kantoor gaat wel op aan beweging, en ik neem nu langere pauzes tussendoor. Maar er zijn zoveel andere activiteiten weggevallen dat aan tijd eigenlijk geen gebrek is. Dus waarom heb ik die andere veranderingen nog steeds niet doorgevoerd? Waarom blijf ik steken? Wat weerhoudt me ervan om daadwerkelijk contact te zoeken met de voorouders?

Misschien heeft dat ermee te maken dat ik een stap dacht over te slaan. Want tussen mij en de voorouders, staan mijn ouders. Ze staan er niet letterlijk voor: ik ervaar hen niet als blokkade. Ik kan immers ook via mijn grootouders terug in de tijd, en ik heb niet het gevoel dat ik hun toestemming nodig heb om me tot de voorouders te richten. Alleen al omdat ik voorouders breder zie dan alleen de mensen van wie ik genetisch en sociaal afstam. Ook voorgangers op mijn spirituele pad zie ik als ‘mijn’ voorouders. Maar heb ik me genoeg afgevraagd wat mijn ouders voor mij betekenen, wat ik van hen heb meegekregen, wat ik aan hen heb teruggegeven, enzovoorts?

Zonder daar voor te hebben gekozen, is die vraag afgelopen jaar op mijn pad gekomen. Mijn moeder is overleden, en de zolder, en later het hele huis, moest leeg voor de verhuizing van mijn vader. Dat betekende samen met de andere kinderen ons verleden en dat van onze ouders door onze handen laten gaan. Speelgoed van vroeger, koffers vol met kleding en oude fotoboeken stuk voor stuk bekijken om te bepalen wat er mee moest: weggooien, weggeven, behouden (en wie dan)? Een hele klus die eigenlijk best te doen viel, ook emotioneel. Als ‘het voordeel van de twijfel’ niet meer telt om iets toch maar te bewaren, is het niet meer zo moeilijk om het los te laten. Bij mij zelf gaat opruimen me een stuk lastiger af: met sommige papieren gooi ik een toekomst weg die ik nog voor me zag en dat is pijnlijk.
Eerlijk is eerlijk: ik neem toch een aantal dingen vanuit mijn ouderlijk huis mee die ik – voorlopig – wel wil behouden. Wat de noodzaak weer vergroot om eigen spullen weg te gooien om ruimte te maken…

Maar los van materie, wat heb ik van mijn ouders geërfd? Wat hebben ze mij geleerd, waarin hebben ze mij gestimuleerd, en waarin hebben ze mij belemmerd?

Het mooiste geschenk dat ze me konden geven is de overtuiging dat ik er mag zijn. Bij alle angsten en onzekerheden die ik ook heb, of heb gehad, was dat altijd de basis. Het kan zijn dat die basishouding onderdeel is van mijn persoonlijkheid, aangeboren, maar mijn ouders hebben die in ieder geval nooit een strobreed in de weg gelegd, maar juist versterkt door hun onvoorwaardelijke liefde. Verantwoordelijkheidsgevoel en solidariteit waren (en zijn) zeker waarden die zij uitdroegen. Dat wij vrij zijn – om te kiezen wat we willen worden, om vrienden te kiezen en later levenspartners, om allerlei keuzes te maken in het leven – maar dat daar ook grenzen aan zitten, namelijk als we de vrijheid van een ander inperken door onze keuzes. Dat je eerbied moet hebben voor het leven. Dat er altijd mensen zijn die het slechter hebben dan wij en dat je je in kunt zetten voor een betere wereld. Dat voorzieningen als lantaarnpalen van ons, als samenleving, gezamenlijk zijn, en dat je voorzichtig moet zijn met andermans eigendommen. Gevoel voor humor. Dat ruzie erbij hoort maar dat je het ook weer goed maakt. Belangstelling voor de natuur en voor nog een aantal onderwerpen.

Dat zijn allemaal zaken die ik heb meegekregen van mijn ouders. En vast nog wel een en ander dat zo gewoon is dat ik het nu over het hoofd zie. Dat je speelt met je kinderen, ze voorleest en op andere manieren taal aanleert. Dat je je best doet, dat je uitkijkt waar je je geld aan uitgeeft, maar dat was misschien meer uit noodzaak omdat er altijd weinig geld was. Maar dat er dan nog genoeg dingen zijn die je (samen) kunt doen. Dat je eerlijk deelt en niet het ene kind voortrekt boven het andere, maar ook dat je rekening houdt met de verschillen tussen de kinderen en dat die niet altijd hetzelfde nodig hebben.

Dat ze me in allerlei opzichten hebben gestimuleerd, mag duidelijk zijn. Hebben ze me ook belemmerd? Misschien, maar dan zonder het te willen, zonder het zich bewust te zijn, en terwijl ze juist het beste met me voor hadden. Het katholieke geloof waarin ze zelf waren opgegroeid paste niet bij mij, maar dat leidde tot onbegrip. Uiteindelijk lieten ze het gaan, en mocht ik thuisblijven terwijl de rest van het gezin naar de kerk ging. Als ik dan maar wel de afwas deed, dan deed ik tenminste nog iets tot nut van het algemeen. Pas toen ik definitief de kerk vaarwel had gezegd, hebben we er een avond lang over gesproken wat het voor hen betekende en vertelden ze dat ze mij ook zo’n bron gunden waar ik op terug kon vallen als ik steun nodig zou hebben.

Heb ik hierdoor iets gemist? Zou ik me anders ontwikkeld hebben als mijn spiritualiteit erkend was en zich had kunnen ontplooien? Geen idee. Heb ik dat bij mijn kinderen beter aangepakt? Ik durf het echt niet te zeggen. Dat oordeel is aan hen.

Bij mijn ouders heb ik het idee dat we uitgesproken hebben wat er te bespreken was. Dat we van elkaar wisten en weten: we houden van elkaar. Dat de belangrijkste dingen aan bod zijn gekomen. Ik heb uitgesproken voor welke dingen ik dankbaar was. Ook kleine dingen zoals dat mijn moeder op een zomerdag heel vroeg was opgestaan om, op mijn verzoek, samen ergens buiten de zon te zien opkomen. Dat ze iets gekocht had dat ik nooit heb gebruikt, maar waarvan ik heel blij was dat het er was. Het was niet iets duurs, maar ze vond het zonde om geld uit te geven aan iets dat je niet gebruikte. Het voorwerp had mij een houvast gegeven. Toen ze afgelopen jaar in het ziekenhuis lag, niet aanspreekbaar, en ik bang was dat ze het einde van de week niet zou halen, heb ik haar nogmaals bedankt dat ik bij haar en mijn vader mocht opgroeien. Heb gezegd dat ze het goed gedaan had. En dat meen ik van ganser harte.

In de loop van de jaren is ook wel duidelijk geworden wat voor jeugd mijn ouders hebben gehad. Ik weet waar zij vandaan komen, wat voor kansen zij wel en niet hebben gehad en welke ze wel en niet hebben gegrepen. En ik weet hoe hun ouders waren. Ook uit eigen ervaring, want mijn eerste grootouder overleed pas toen ik 11 was en de laatste toen ik 33 was. Maar pas als je volwassen bent, ga je beter begrijpen hoe zij hun gezin hebben geleid, en hoe je ouders dat ervaren hebben als kind.
Misschien is dit soort inzicht behulpzaam als je contact hebt met verdere voorouders. Dat ze allen kind zijn van hun ouders, dat het mede aan de omstandigheden lag dat ze zijn geworden wie ze zijn geworden.

Ooit heb ik me verdiept in mijn ‘stamboom’. Niet een stamreeks van mijn vader, diens vader (en moeder), die zijn vader (en moeder) en zo verder, maar een kwartierstaat van echt alle voorouders over de hele breedte tot vijf of zes generaties terug. Dat zijn heel wat voorouders. Die ga je echt niet allemaal leren kennen, of je moet er je levenswerk van maken. Er zijn conclusies te trekken uit de schaarse gegevens die ik heb (namen, data, beroepen die in aktes genoemd worden), zoals dat veel van hen op het land werkten zonder dat in eigendom te hebben. Arme lieden dus: aardwerkers, warmoezeniers, tuinmannen; arbeiders, werklieden; dienstbodes. Een enkele winkelier, een wever, een veerman, wat zeelui. Ik kan eruit afleiden naar wie ik ben vernoemd (dat wist ik wel) en naar wie zij is vernoemd. Maar welk stukje van de familie is nu interessant als ik op zoek ga naar ‘de voorouders’. Met wie heb ik de meeste affiniteit? Van wie kan ik leren? Wie zijn er bereid om mij te helpen?

Ik vermoed dat ik hier weinig heb aan verstandelijke overwegingen. Zoals ik mijn voorkeuren en affiniteiten heb als het gaat om ooms en tantes, heb ik die waarschijnlijk ook met overgrootouders. Met mijn peter en meter deel ik bepaalde interesses en misschien karaktertrekken. Bij de tante en oom bij wie ik als kind regelmatig logeerde (nadat ik bruidsmeisje was bij hun huwelijk) vond ik een warme omgeving, en humor, maar ook een enigszins andere kijk op het leven dan ik van huis uit meekreeg. Sommige familieleden leer ik nu pas een beetje kennen, en daar blijkt het goed mee te klikken. Maar dat geldt ook voor vrienden van mijn ouders die helemaal niet verwant zijn, die in elk geval geen bloedverwanten zijn. Al weet je dat niet zeker bij mensen die in dezelfde omgeving zijn geboren en opgegroeid: je hebt al snel een aantal van die tientallen of honderden voorouders gemeenschappelijk. In vaders familie zijn voorouders verwant aan – of als eerder of later huwelijk getrouwd met – voorouders aan moederszijde. Soms zie je ‘voorouderverdubbeling’ of ‘kwartierherhaling’: als aan meer kanten dezelfde voorouders voorkomen, of er sprake is van neef-nicht-huwelijken. Je hebt overigens ook ‘kwartierverlies’, als van iemand bijvoorbeeld de vader niet bekend is, of als er gegevens (akten) verloren zijn gegaan. In een klein dorp zie je al snel steeds dezelfde namen als voorouders en als getuigen bij huwelijken. En los van alle officiële gegevens: wie zegt dat een kind is verwekt door de man die de echtgenoot was van de moeder? En hoe vaak kwam het voor dat een kind van de oudste – ongehuwde – dochter een plek in het gezin kreeg als de jongste dochter en dus gezien werd als het zusje van degene die eigenlijk haar moeder was?

Wat vast een rol zal spelen in contacten met voorouders, zijn patronen die nu nog terugkomen. Het soort dingen dat je in familieopstellingen duidelijk krijgt. Ik weet een beetje van wat er een en twee generaties eerder heeft gespeeld, aan beide kanten van de familie. In hoeverre heeft dat nog gevolgen voor mijn leven, mijn opstelling ten opzichte van andere mensen? Wat is er ‘uitgewerkt’ en wat sluimert er nog? Zijn er ook dingen die ik niet weet? Op enig moment kwamen er inentingspapieren tevoorschijn waaruit bleek dat mijn ene oma niet uitsluitend zussen had gehad, maar ook een jonggestorven broertje. Bij navraag wist haar laatste overlevende zus, mijn oudtante, daar nog van en kon meer vertellen over het verhaal achter die papieren werkelijkheid.

Zijn er in mijn kwartierstaat mensen die dezelfde interesses hadden als ik, wat betreft geloof / spiritualiteit, waren er met speciale gaven, met kennis van bijvoorbeeld kruiden? En zijn dat dan degenen met wie ik graag eens zou willen spreken, als dat kon? Of zij met mij?

Langzamerhand kom ik eraan toe om de stap te zetten me daarvoor open te stellen.

Over Jana

Wicca is mijn religie, achteraf gezien is dat altijd al zo geweest. Ik heb het geluk gehad mensen te leren kennen waarmee het goed klikte. In 1984 hebben zij me ingewijd in een Gardnerian coven. Anders was ik alleen verder gegaan. Mijn ideeën over de rol van man en vrouw komen in wicca terug. Zo ook mijn ideeën over het belang van natuur en milieu: ik vier de jaarfeesten en eet de groenten van het seizoen. En de Wiccan Rede ('Doe wat je wilt, mits het niemand schaadt') was al mijn lijfspreuk voor ik wicca leerde kennen.
Dit bericht is geplaatst in Artikelen met de tags , . Bookmark de permalink.