Oud nieuws in de verjongingsketel: Monsters en hoopvolle verhalen

In de winter zijn de nachten lang en wordt de aarde bezocht door een stoet van angstaanjagende bovennatuurlijke wezens. Of misschien vormt deze donkere tijd eenvoudig de beste periode en sfeer voor het vertellen van griezelverhalen. In elk geval duiken in de folklore van diverse landen woeste beesten, boze geesten, luidruchtige duivels, griezelige heksen en levende skeletten op; soms vergezeld van een heilige die kennelijk voor een goede afloop moet zorgen, maar soms ook niet.

Boes & Merdules

In Ottana op het Italiaanse eiland Sardinië gaan met carnaval de Boes e Merdules de straat op. Carnaval valt meestal net buiten de periode tussen Samhain en Imbolc waarin de meeste wintermonsters rondspoken, maar deze carnavalsstoet doet zo sterk denken aan de winterse optochten met gehoornde monsters uit noordelijker streken, dat hij daar zonder meer toe gerekend kan worden. De boes torsen een enorme hoeveelheid grote koeienbellen waarmee ze lawaai maken. Ze dragen gehoornde maskers en langharige schapenvachten, maar stellen ossen voor, volgens de culturele vereniging die de optocht organiseert. Hun maskers hebben een geluksster op het voorhoofd en bladeren langs de kaken. De ossen symboliseren de levenskracht.

De merdules dragen ook schapenvachten, maar zijn de koeherders: de mens die de natuurkrachten tracht te bedwingen. De aanvoerder van de herders wordt de gobbeddu genoemd, de gebochelde. Hij draagt een verwrongen, duivels masker. En dan is er nog de filonzana. Zij is gekleed als een oude weduwe met een spintol, die de levensdraad spint – en dreigt af te snijden als men haar niets te drinken aanbiedt! Ook de ossen vragen van tijd tot tijd iets te drinken. Op de laatste zondag van carnaval bieden zij op hun beurt de toeschouwers te drinken aan. Dit mag niet worden geweigerd.

Krampus

Van de diverse wintermonsters raakt Krampus internationaal steeds bekender en populairder. In Nederland wordt in Rotterdam sinds 2013 elk jaar een Krampustocht georganiseerd. Er is goed nagedacht over het ‘verhaal’ van de Rotterdamse Krampus. Want Krampus is van origine Oostenrijks, maar manifestaties van het bovennatuurlijke en verhalen daarover veranderen meestal een beetje als ze zich verplaatsen, aangepast aan de tijd en omgeving en de mensen aan wie ze zich voordoen. Een Rotterdams gezegde luidt: ‘zo oud als de weg naar Kralingen’ (= heel oud) en daarom komt het oeroude wezen Krampus in Rotterdam uit de Kralingse Plas, die vanzelfsprekend nòg ouder is dan de weg.

Krampusloop in Rotterdam, 2021 (foto’s © Phaedrus)

Nuuttipukki; Mari Lwyd

In sommige delen van Finland komen kerstbokken, joulupukki of nuuttipukki genaamd, langs de huizen om voedsel of een andere gift te vragen. Als ze dat niet krijgen, maken ze de kinderen bang en zal de oogst mislukken. In Wales komt Mari Lwyd of de Grijze Merrie, een spookachtige verschijning met een paardenschedel, langs de deuren. Zij houdt een rijmende woordenstrijd met de bewoners, die ermee eindigt dat Mari Lwyd en haar metgezellen worden binnengelaten en versnaperingen krijgen. Dit brengt geluk voor het komende jaar.

Grýla en de kerstkereltjes

IJsland kent een zekere Grýla, volgens sommigen een angstaanjagende heks, volgens anderen een reuzin en volgens weer anderen een trol, met haar echtgenoot Leppalúði. Zij zijn de ouders van de dertien kerstkereltjes, een soort kabouters die in de nachten vanaf 11 december tot kerst allerlei voedsel stelen, maar ook cadeautjes achterlaten in de schoenen die kinderen daartoe bij het raam hebben gezet. Brave kinderen krijgen iets aardigs en stoute kinderen iets in de trant van een rotte ui – als ze geluk hebben, want het kan ook zijn dat Grýla komt en ze meeneemt in de zak om ze op te eten. 

Leppalúði is te lui om een bedreiging te vormen. Grýla’s mannen hebben nooit veel voorgesteld: een eerdere echtgenoot vond zij zo saai dat ze hem maar opat. Maar hun kat is wel weer gevaarlijk. Die is reuze hongerig. Het is zaak om alle borstrokken, truien, sokken en andere handwerken tijdig af te hebben, en ook kleding te geven aan degenen die daar zelf niet voor kunnen zorgen, want als niet iedereen, braaf of niet, met kerst iets nieuws aan heeft, vreet de kerstkat ze op! Met het hele kerstdiner daarbij.

Lussi en zonnebrood

De kat komt in zekere zin ook voor in de Noorse variant van het Sint-Luciafeest. Sint-Lucia, 13 december, werd in de dertiende eeuw als de langste nacht beschouwd, schrijft Maria Kvilhaug. Zij vertelt op haar blog over de heidense voorgangster van Sint-Lucia, Lussi. Lussi, wier naam ‘Licht’ betekent, was de angstaanjagende moeder of koningin van alle spoken en andere bovennatuurlijke wezens. Zij zag er streng op toe dat met Yule al het bakken, brouwen, weven, spinnen en ander werk was gedaan. Zo niet, dan kwam ze met geweld door de schoorsteen naar beneden het huis in, waar de schoorsteen niet altijd bestand tegen bleek. Het belangrijkste was misschien wel dat er lussekatter oftewel Lussikatten-broodjes waren gebakken. 

Luciabroodjes uit Nederland (foto © Erik)

Lussekatter worden net als de Zweedse Luciabroodjes bereid met saffraan, en bij voorkeur gemodelleerd in de vorm van een dubbele spiraal, die het pad van de zon door het jaar symboliseert. In de spiralen worden rozijnen of andere gedroogde vruchtjes gedrukt die kattenogen voorstellen. Kvilhaug suggereert een mogelijk verband tussen de naam van deze broodjes en de godin Freya. Freya’s wagen werd immers getrokken door katten. Ik vraag me af of er een verband zou kunnen zijn tussen de Noorse lussekatter en de Noordhollandse duivekater, die als kenmerkende ingrediënt niet saffraan maar citroen heeft (beide kunnen worden geassocieerd met de zon), en waarvan de uiteinden meestal worden ingeknipt en opgekruld tot spiralen. Het ‘duive-‘ in de naam van dit brood wordt wel uitgelegd als ‘duivel’: Lucifer wellicht?

Perchta

Andere winterse wezens zijn bijvoorbeeld Perchta, de Vrouw Holle-achtige godin/heks die vaak als metgezellin van Krampus optreedt. Volgens de gebroeders Grimm voerde Perchta of Berchta samen met Berchtold de Wilde Jacht aan. Haar naam zou zoiets als ‘stralend, schitterend’ betekenen en mogelijk verwijzen naar de helderheid van het licht als het heeft gesneeuwd.

Perchta ziet er op toe er in het huis wordt gewerkt (gesponnen, schoongemaakt) op dagen dat er gewerkt moet worden, en gerust op heilige dagen zoals haar eigen feestdag (6 januari), of mogelijk gedurende de hele periode vanaf kerstmis tot en met driekoningen. Op de vooravond van 6 januari dient er een maal met vis gegeten te worden. Het is ook belangrijk een bord pap voor haar buiten te zetten. Als je je aan dat alles niet houdt, loop je het risico dat zij je buik openknipt en vult met rommel, en dan weer dichtnaait. Of ze steekt het onafgemaakte brei- of naaiwerk in brand. Maar wie zich goed heeft gedragen, ontvangt zegeningen voor het komende jaar en soms een kleine beloning.

In het Oostenrijkse Rauriserdal verschijnt Perchta in het meervoud, als de Schnabelperchten, die grote scharen en naald en draad dragen, en “gaaaaa gaaa” zeggen. Met hun grote witte snavelkoppen doen ze denken aan de paardenschedel van Mari Lwyd, maar gezien de naam gaat het toch eerder om vogelachtige wezens.

Wangkarnal

Zelfs in een Aboriginalgemeenschap in Australië, waar het met kerstmis zomer is, komen met kerst griezelige vogelwezens tevoorschijn: de wangkarnal-kraaien. Zij maken de kinderen een beetje bang, maar delen ook de kerstcadeautjes uit. De historische achtergrond van dit gebruik is onbekend. Men vermoedt dat deze versmelting van oude inheemse mythen met het christelijke kerstfeest is ontstaan in de jaren ’70.

Samen-leving

Kenmerkend voor de winterperiode lijkt eveneens de constatering dat een mens niet louter een individu is, maar tevens tot een gemeenschap behoort. Afgezien van de enkeling die erin slaagt geïsoleerd en zelfvoorzienend te leven in de Canadese wildernis (ik heb hier iets over gelezen, maar kan het niet terugvinden), zijn we voor een belangrijk deel afhankelijk van de mensen om ons heen en hebben we daarom ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van die anderen. Vooral rond kerstmis wordt de mensheid eraan herinnerd, dat we niet alleen aan onszelf moeten denken maar ook zorg dienen te dragen voor anderen, met name voor degenen die niets terug kunnen doen in ruil voor bewezen gunsten.

Wederzijdse hulp

In Nederland zien we steeds vaker een ‘weggeef-, leen- of ruilkastje’ langs de straat of stoep staan waarin mensen boeken, speelgoed, huisraad en siervoorwerpen zetten die ze zelf niet meer nodig hebben, zodat die kunnen worden meegenomen (en eventueel later weer teruggezet) door mensen die er iets van kunnen gebruiken. Het prettige aan deze vorm van ‘wederzijdse hulp’ (het begrip is afkomstig van de anarchist Kropotkin) is dat mensen hiervoor niet hoeven aan te kloppen bij een overheids- of liefdadigheidsorganisatie. Een kastje oordeelt niet over iemands rijkdom of behoeftigheid. Men geeft weg wat men kan missen; men neemt wat men nodig heeft.

Op verschillende plaatsen in het Verenigd Koninkrijk zijn sinds enige tijd ‘gemeenschappelijke koelkasten’ (het zijn niet altijd letterlijk koelkasten) waarin mensen op een vergelijkbare manier voedsel kunnen neerzetten of wegpakken. Gedeelde koelkasten zijn al langer bekend in andere landen, waaronder de Verenigde Staten. Daar bieden ze vooral steun in arme zwarte buurten. In het Verenigd Koninkrijk gaat het voornamelijk om het tegengaan van voedselverspilling.

Wijze weymouthden

Interessant aan de afgelopen periode was dat er van diverse kanten werd gewezen op het niet-menselijke dat óók deel uitmaakt van de gemeenschap, en waar we evenzeer zorg voor dienen te dragen: de natuurlijke omgeving. Yes! publiceerde een fragment van Robin Wall Kimmerer uit het pasverschenen boek The Mind of Plants: Narratives of Vegetal Intelligence. Kimmerer vertelt daarin hoe het zitten lezen onder een weymouthden (White pine: Pinus strobus) een toestand van inzicht en verbondenheid teweegbrengt: “In deze bosbibliotheek heb ik één boek op schoot en één tegen mijn rug. Het ene is geschreven op cellulose, het andere is geschreven in cellulose. Als ik bij Weyouthdennen zit, begrijp ik zonder woorden dingen die ik nog niet wist.” 

Voor de inheemse volkeren van Noord-Amerika is de weymouthden een van de oude wijze leraren. Zij spreken niet over de boom als een object, maar als een persoon. Ook andere levende wezens, zoals essen en otters, zijn personen. Dat betekent niet dat bijvoorbeeld bomen als een soort mensen met blaadjes worden gezien. Zij hebben hun eigen manier van zijn. In inheemse mythen wordt verteld dat alle wezens vroeger dezelfde taal spraken, maar dat wij zijn vergeten hoe we moeten luisteren. Kimmerer hoopt dat we opnieuw de taal van het bos kunnen leren verstaan, het schrift van de natuur kunnen leren lezen.

Een andere taal

In de Volkskrant mijmerde Asha ten Broeke over de mogelijkheid van een andere taal: één waarin de wereld een levend geheel vormt en niet wordt gereduceerd tot de economische waarde van een onsamenhangende verzameling zaken en krachten. Een taal die niet langer de illusie schept dat de enorme milieu- en klimaatsproblemen waar we mee te maken hebben, moeten (en kunnen) worden opgelost door simpelweg “iets beter aan de stikstof- en broeikasknopjes [te] draaien terwijl we verder gewoon doorgaan met onze business”. Een taal is niet allesbepalend voor het wereldbeeld van degenen die die taal spreken, maar taal en wereldbeeld hangen wel nauw samen. Ten Broeke verwees in haar column naar een ander boek(je), van de hand van dezelfde Robin Wall Kimmerer die ik hierboven noemde: The democracy of species.

In NRC vertelde wetenschapsredacteur Marcel aan de Brugh hoe hij het experiment aandurfde: wat gebeurt er als je een meer persoonlijk contact aangaat met – bijvoorbeeld – een zomereik? Kan dit de verstoorde relatie tussen mens en natuur herstellen, en kan zo’n andere benadering een oplossing bieden voor de wereldwijde problematiek van “ontbossing, vervuiling, overbevissing, snelle afname van de biodiversiteit, opwarming van de aarde”? Aan de Brugh noemt onder meer Beyond nature and culture van Philippe Descola als belangrijk boek in het denken over dit vraagstuk.

Descola is filosoof en antropoloog. Hij was een leerling van Claude Lévi-Strauss en heeft onderzoek gedaan bij de Achuar in het Amazonegebied. In Par-delà nature et culture (Beyond nature and culture) wijst hij op de rol die het christendom heeft gespeeld in het ontstaan van de grote kloof tussen mens en natuur. In het christendom wordt de mens boven de natuur gesteld: als heerser of als rentmeester, maar in beide gevallen erboven, erbuiten. In andere culturen bestaat het hele onderscheid van enerzijds de mens en de menselijke cultuur en anderzijds ‘de natuur’ niet eens.

Praten tegen een eik

Eik en regenboog (foto © Medeia)

Studenten antropologie en natuur- en landschapsbescherming krijgen soms als oefening opgegeven om een tijd rustig bij een boom of in de tuin te gaan zitten observeren. Alleen maar kijken, zonder oordeel. Wie deze oefening heeft gedaan, voelt iets in zichzelf verschuiven, schreef Marcel aan de Brugh, die de oefening ook zelf deed. Het begon ermee dat hij besloot de zomereik in zijn tuin een jaar lang te volgen met een natuurwetenschappelijke, fenologische blik. Maar in de loop van het jaar voelde hij dat er een soort verstandhouding ontstond tussen hem en de boom. Hij begon ‘zijn’ eik gedag te zeggen. De verandering in zijn gevoel beperkte zich niet tot de eik, maar strekte zich uit tot andere levende wezens, zoals het nestje muizen dat hij in een keukenla aantrof. 

Tegelijk maakte deze nieuwe connectie hem ongemakkelijk. Hij voelde zich een beetje belachelijk. Antropologe Anke Tonnaer van de Radboud Universiteit vertelde hem dat dat kwam doordat gedachten over zulke vormen van saamhorigheid in onze cultuur min of meer taboe zijn. Dat maakt het moeilijker om de verbondenheid te ervaren. Rituelen en het toepassen van menselijke termen op de niet-menselijke natuur, zoals ‘horen’ of ‘praten’, maken het makkelijker. Bomen zijn vaak het middelpunt van rituelen, misschien omdat ze een verbinding tussen hemel en aarde vormen.

Duivelssteen

In het Engelse Shebbear speelt een grote steen de hoofdrol in een plaatselijk ritueel. Elk jaar komt op de avond van 5 november een groep dorpelingen die met behulp van koevoeten omkeren, om het ongeluk voor een jaar af te wenden. De steen wordt de Duivelssteen genoemd. Daaronder zou namelijk de Duivel zijn begraven nadat hij door de aartsengel Michael was verslagen. Bij het omkeren van de steen kunnen de mensen controleren of de Duivel niet stiekem naar buiten is gekropen. Voorafgaand aan het omkeren worden de kerkklokken “met dissonant geweld” geluid. 

Gelukkig zijn ze ook in 2021 weer geslaagd in deze belangrijke onderneming. De dominee van het dorp hield een toespraak waarin hij opmerkte dat de mens ook zonder hulp van de Duivel de aarde naar de verdoemenis weet te helpen – denk maar aan de klimaatverandering. Het jaarlijkse ritueel met de steen herinnert eraan dat we ons moeten blijven inspannen voor het goede. De dominee helpt al twintig jaar mee met het omkeren.

Een man van 88 wist te vertellen dat de steen vóór de oorlog de Herderssteen werd genoemd. Hoe en waarom de omkeertraditie is ontstaan of waarom dit gebruik de Duivel zou dwarsbomen, is onbekend. Er wordt van alles over verteld, zei hij. Bijvoorbeeld dat er eens een rat onder de steen vandaan wegrende, en de mensen toen dachten dat dat de Duivel was.

Over Medeia

Een belangrijke, niet-christelijke basis van onze zgn. westerse beschaving is het oude, deels imaginaire, Griekenland. Medeia is een naam uit de Griekse mythen, waar zij echter werd beschreven als een sinistere snuiter uit het barbaarse Oosten. De spanning die voortkomt uit een denken in tegenstellingen, zoals erbij horen / een buitenstaander zijn, is in Medeia’s beleving een drijvende kracht in ‘de oude religie’. Uit de nalatenschap van de klassieke oudheid stamt ook het ideaal van de Kunst als toegang tot een andere dan de alledaagse werkelijkheid. Medeia schrijft sinds 2010 voor Wiccan Rede.
Dit bericht is geplaatst in Nieuws met de tags , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.