De geschiedenis van het heidendom

Logo bij artikelen over de Oudheid in Wiccan Rede Online Magazine

(NB Dit is een hoofdstuk uit een boek, Heidense Hekserij, dat in 2013 uitkomt. Jack)

Het moderne Paganisme baseert zich op de oude heidense religies van onze voorouders. Hun oude Goden en Godinnen worden opnieuw aangeroepen en vereerd, hun mythen weer verteld en hun rituelen in een nieuw jasje gestoken. Om het hedendaags Paganisme te begrijpen is het noodzakelijk om iets meer af te weten van de verschillende religies van voor het Christendom. In dit hoofdstuk bekijk ik de ontwikkeling van de heidense religies in met name West- en Noord-Europa vanaf de oude steentijd tot en met de kerstening.

Oude Steentijd

De eerste tekenen dat mensen dieper voelden en dachten dan de bevrediging van hun basisbehoefte aan voedsel, beschutting en sex vinden we ongeveer 80.000 jaar geleden in de manier waarop ze omgingen met hun doden. Rond deze tijd worden overledenen soms in feutushouding begraven, bestrooid met rode oker en/of voorzien van grafgiften. Dit wijst er op dat een overledene als meer dan slechts een dood lichaam beschouwd wordt. De vondsten uit deze periode zijn zo schaars dat er niets uit afgeleid kan worden over de inhoud van de ideeën met betrekking tot de dood. We weten niet of men verwachtte dat de doden naar een hiernamaals gingen, dat ze als geest op Aarde bleven zwerven of dat er iets heel anders met de overledene zou gebeuren. Maar we weten wel zeker dat in sommige gevallen het bijzetten van de overledene gepaard ging met symbolische, religieuze en magische handelingen. De eerste stappen op een lang spiritueel pad.

De volgende aanwijzingen voor een spiritueel leven bij onze voorouders vinden we vanaf 30.000 jaar vjt (voor de jaartelling) in de vorm van kunst. Eerst bestaat deze kunst uit gekraste tekeningen op steen en hertshoorn en later ook uit beeldjes en rotsschilderingen. Waarschijnlijk zijn er daarvoor ook al tekeningen en beeldjes uit hout en op huid gemaakt, maar die zijn niet bewaard gebleven.
De beeldjes en krastekeningen stellen vooral dieren voor, maar in Duitsland is ook een beeldje gevonden van een mensfiguur met een leeuwenhoofd, van een mens met omhoog gestoken armen en van erecte penissen. De beeldjes zijn individueel of in groepjes gevonden in grotten en het lijkt er op dat ze gebruikt zijn bij religieuze ceremonies.

Uit dezelfde periode zijn in Duitse grotten ook meerdere schedelnesten gevonden. Groepjes schedels die als eieren in een nest bij elkaar gelegd zijn en waarbij in een geval zelfs kettingen geregen van in totaal 200 hertentanden en  4000 slakkenhuisjes gelegd zijn.  De betekenis hiervan kunnen we alleen maar raden, maar ze tonen wel aan dat grotten voor spirituele zaken gebruikt werden.

Van iets latere datum zijn de beroemdste voorbeelden van deze oude kunst: circa 35 beeldjes die vrouwen voorstellen waarvan de borsten, billen en vagina benadrukt zijn terwijl de voeten en het gezicht ontbreken. Er zijn ook drie reliëfs van vrouwen in dezelfde stijl bekend, de beroemdste hiervan heeft een bizonhoorn met dertien lijnen erop in haar hand. De beeldjes komen allemaal uit de periode van 25.000 vjt tot 23.000 vjt, net voor de laatste ijstijd, en zijn gevonden op twaalf locaties van Spanje tot Siberië. De meest gangbare en aannemelijke interpretatie is dat ze een soort vruchtbaarheids- of moedergodinnen voorstelden.

Venus van Willendorf

We weten alleen dat de beeldjes sterk op elkaar lijken en in een uitgestrekt gebied gevonden zijn, wat er op wijst dat het religieuze gedachtegoed erbij waarschijnlijk goed uitgewerkt  en wijd verbreid was. De cultus rond de venusbeeldjes heeft desondanks vrij kort bestaan, ongeveer 2000 jaar,  en is daarna verdwenen.

Duizend jaar is het stil, maar daarna volgt een enorme productie van rotsschilderingen in grotten met hoogstwaarschijnlijk een spirituele betekenis.  Ze werden veelal aangebracht in grotten, soms op goed toegankelijke plaatsen maar vaak ook op plekken die nauwelijks te bereiken zijn. De meeste van deze schilderingen stellen dieren voor en er is lang van uit gegaan dat ze te maken hadden met een vorm van jachtmagie. Tegenwoordig wordt hieraan getwijfeld omdat de meest afgebeelde dieren niet het meest gejaagd werden en omdat er relatief weinig jachttaferelen afgebeeld zijn. Naast dieren zijn er ook veel abstracte symbolen geschilderd. Enkele symbolen zijn te duiden als diersporen en van andere wordt vermoed dat ze een vroege vorm van schrifttekens zijn, maar van de meeste symbolen is de betekenis totaal onbekend.

Ongeveer drie procent van de schilderingen stelt mensen voor en hierbij zien we enkele interessante kenmerken. Vrouwen werden vooral  naakt afgebeeld met een benadrukte vagina en mannen vooral in actie, jagend of dansend en regelmatig verkleed als dier. Bij een grot in Frankrijk zijn aan beide kanten van de ingang naakte, liggende vrouwen geschilderd; de een boven een  bizon en  de andere boven een paard. Hun positie bij de ingang doet denken aan een soort van wachters of bewakers. In een andere grot staan heel groot de rompen en bovenbenen van drie vrouwen geschilderd met benadrukte vagina. Hun grootte en plaatsing suggereert dat het geen gewone vrouwen zijn maar dat ze een diepere betekenis hebben. Als dat zo is, dan zijn ze de voorloopsters van de drievoudige godinnen die ruim 10.000 jaar later veel voorkomen.

Waar de geschilderde vrouwen als godin geïnterpreteerd worden, moeten de mannen het met een lagere status doen. Er zijn enkele schilderingen van dansende en fluitspelende mannen in een dierenkostuum die als tovenaar of shamaan geduid worden. Die rol is niet onwaarschijnlijk omdat enkele van de grotten met schilderingen aantoonbaar als plek voor religieuze bijeenkomsten gediend hebben.

Grotschilderingen van tovenaars, Frankrijk

Waarschijnlijk is vruchtbaarheid een belangrijk onderwerp geweest in de religie van deze periode. Enkele van de geschilderde mannen en mannelijke dieren hebben een grote erecte penis en er zijn ook enkele schilderingen van mensen die sex hebben. Verder zijn er in de grotten beeldjes van penissen gevonden die hier ook op wijzen.

De gewoonte om schilderingen te maken in grotten eindigde rond 8000 vjt toen de laatste ijstijd definitief voorbij was. Het koude toendralandschap van Europa was deels ondergelopen door de stijging van de zeespiegel en deels veranderd in een enorm woud. De leefwijze van mensen veranderde sterk, ze leerden op ander wild jagen, vissen en begonnen zelfs runderen en herten als vee te houden. De middensteentijd is aangebroken. Over deze periode van drie millennia is weinig bekend. De grote veranderingen van klimaat, omgeving en leefwijze zullen zeker hun weerslag hebben gehad op de spirituele beleving van de mensen, maar deze heeft helaas weinig sporen achtergelaten. De enige aanwijzing vinden we in Engeland waar een set geweistangen is gevonden die zo bewerkt zijn dat ze op een hoofddeksel bevestigd konden worden. Een dergelijk hoofddeksel is te onpraktisch om als camouflage bij de jacht te dienen.  Het ligt daarom voor de hand dat het gedragen werd bij religieuze rituelen door de opvolgers van de geschilderde tovenaars uit de Franse grotten.

Nieuwe Steentijd

Zo rond het jaar 5000 vjt heeft zich een stille revolutie voltrokken in het leven van de mens: hij leefde van de akkerbouw, beheerste de kunst van het pottenbakken en woonde en werkte op een vaste plek. Deze nieuwe leefwijze bracht enorme veranderingen met zich mee in de manier waarop de samenleving georganiseerd, de cultuur en ook in de religie. En omdat mensen zich op een vaste plek vestigden, ontstonden er ook nog grote regionale verschillen in de manier waarop de veranderingen uitwerkten. Uit deze nieuwe steentijd zijn heel veel aanwijzingen bekend met betrekking tot het spirituele leven van de mensen, die onderling ontzettend van elkaar verschillen waardoor de interpretatie erg lastig is.

Als we alleen kijken naar de megalithische monumenten uit deze periode dan zien we een beeld dat varieert van individueel geplaatste stenen (menhirs) tot duizenden stenen die in lange rijen staan opgesteld (alignments), van een klein hunebed tot enorme heuvels met meerdere ganggraven erin en van steencirkels tot complete tempelcomplexen. De monumenten die van hout en/of aarde gemaakt zijn vertonen een even grote diversiteit. Deze enorme verscheidenheid van vaak goed bewaarde en imposante monumenten,  waarover vaak ook relatief veel bekend is, maakt de nieuwe steentijd tot een intrigerende periode in onze geschiedenis (en mij tot een neolithicumfreak).

Maar om deze grote diversiteit in een paar alinea’s te beschrijven, is helaas ondoenlijk. Daarom zal ik me beperken tot het beschrijven van die elementen die voor het moderne Paganisme van belang zijn.

Vooroudercultus
De grote stenen monumenten uit de nieuwe steentijd zijn lang in de eerste plaats als graven beschouwd, een hunebed zou zo het collectieve grafmonument zijn van een lokaal stamhoofd en zijn familie. Dat beeld is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Er werden in hunebedden zeker dode mensen bijgezet, maar de functie van het monument ging veel verder dan alleen een graf. Vooroudertempel komt waarschijnlijker meer overeen met de werkelijkheid. Er zijn uit verschillende landen en perioden voorbeelden bekend waarbij is aangetoond dat de doden niet alleen in een hunebed of ander stenen monument gestopt werden, maar er regelmatig ook weer werden uitgehaald. Hun botten werden gebruikt bij religieuze rituelen en/of feesten en daarna weer teruggelegd.

Verder kregen de doden bij hun bijzetting  vaak grafgiften in de vorm van potten met voedsel of gebruiksvoorwerpen mee. Waarschijnlijk werden dergelijke giften niet alleen bij de eerste bijzetting gedaan, maar herhaald telkens als er een ritueel of feest bij het monument werd gehouden.

Dit wijst op het geloof dat de overledenen op de een of andere manier voortleefden en betrokken waren of konden worden bij de activiteiten van de levenden. Ook het gegeven dat er verschillende typen monumenten zijn met permanente openingen wijst hier op. De geesten van de doden konden daar vrijelijk naar binnen of naar buiten gaan.

Hiernaast is het zeer aannemelijk dat de bijzetting van een dode kracht gaf. Er zijn veel voorbeelden bekend waarbij een dode is bijgezet in een monument dat overduidelijk geen graffunctie had. Zo zijn er onder de wal van diverse henges  of in de kuil waar een menhir of staande steen in gezet werd bijzettingen van een of enkele lichamen gevonden.

Zon en Seizoenen
De hunebedden in Nederland hebben allemaal globaal een oost-west ligging met een ingang op het zuiden. Ook in het buitenland zijn monumenten bekend met een ligging die georiënteerd is op de vier windrichtingen en dus op de baan van de zon. De exacte betekenis hiervan is niet te achterhalen, maar een verband met de seizoenen (en/of de dagdelen) ligt voor de hand.
De ganggraven Newgrange in Ierland en Maes Howe in Schotland zijn zo gebouwd dat de zon er met midwinter kort naar binnen schijnt, bij Newgrange met zonsopgang en bij Maes Howe met zonsondergang. De kamer waar de beenderen van de doden liggen, wordt zo elk jaar eventjes verlicht. Het ganggraf Knowth in Ierland en een tempel op Malta zijn gericht op de lente-equinox van 21 maart, als de dag en de nacht even lang zijn. De Engelse steencirkel Stonehenge is gericht op de langste dag, midzomer. Hiernaast zijn er in heel Europa meerdere monumenten uit aarde en hout bekend die gericht zijn op de windrichtingen en/of de zonnewendes of equinoxen.

We kunnen dus wel concluderen dat de baan van de zon door de dag en door het jaar (de seizoenen) een spirituele betekenis had voor de mensen uit de nieuwe steentijd. Eentje die zo belangrijk was dat hij in de architectuur van hun monumenten werd opgenomen.

Overigens geldt dit ook voor de maan. Er zijn verschillende monumenten, vooral steencirkels, bekend die gericht zijn op de uiterste opkomst of ondergangsposities van de maan.  Hiernaast zijn er monumenten die gericht zijn op landschapselementen zoals heuvels en bergen of op andere monumenten. Van de overgrote meerderheid van de monumenten zijn overigens geen speciale gerichtheden bekend.

Vruchtbaarheid

Net zoals in de oude steentijd zijn er ook in de nieuwe steentijd aanwijzingen dat vruchtbaarheid een belangrijk spiritueel thema was. In Bretange zijn deze aanwijzingen het sterkst. In deze Franse streek staan veel menhirs, grote rechtop geplaatste stenen die bij de eerste aanblik al fallische associaties oproepen. Op verschillende menhirs staan ook gravures van mannelijke symbolen zoals bijlen, dolken, gehoornde dieren en slangen. Menhirs werden vaak opgericht op laaggelegen, natte plekken in het landschap en soms werden ze na een tijd weer neergehaald om als deksteen voor een dolmen te dienen. De Bretonse dolmens hebben vaak een vorm die verondersteld wordt een gestileerd vrouwenlichaam voor te stellen. Door deze af te dekken met een mannelijke menhir werd vermoedelijk de bevruchting nagebootst.

Ook op de Britse eilanden vinden we aanwijzingen voor het belang van vruchtbaarheid. In Avebury loopt er een weg van een klein monumentje dat sanctuary gedoopt is naar het grote monument bij het dorpje Avebury. Dit monument bestaat uit een henge, een ronde aarden wal met een greppel er omheen met daarin twee steencirkels. De weg van de sanctuary naar de de henge is aangegeven door paren stenen. Aan de ene kant staan brede stenen en daar tegenover aan de andere kant smallere stenen. De interpretatie is dat de brede stenen een vrouwelijk symbool zijn en de smalle stenen een mannelijk symbool.

Twee stenen van de avenue in Avebury

En zelfs het feit dat de zon met midwinter bij Newgrange en Maes Howe naar binnen schijnt kan als vruchtbaarheidssymbool uitgelegd worden. Dit gebeurt immers met midwinter als het plantenleven op Aarde zo goed als afgestorven lijkt te zijn. Midwinter is het keerpunt in deze koude en doodse periode en vanaf dan worden de dagen weer langer en na een tijd komen de eerste planten weer boven de grond. Het is goed voor te stellen dat de Aarde hiervoor eerst bevrucht moest worden door de zon en dat dit uitgebeeld werd door de zon diep in de kamer van een stenen en aarden ganggraf te laten schijnen.

Goden en Godinnen

Er is heel weinig bekend over wat voor spirituele wezens de mensen destijds vereerden. Waarschijnlijk vereerden ze meerdere verschillende soorten spirituele wezens die ook nog eens per streek en per tijdsperiode verschilden. Er zijn uit de nieuwe steentijd zowel symbolische afbeeldingen als figuratieve afbeeldingen bekend, maar de betekenis laat zich slechts raden.

Bij de ganggraven in de Ierse Boyne vallei komen spiralen, zigzag-motieven, driehoeken, en concentrische cirkels veel voor naast allerlei andere motieven. Bij Newgrange is de (drievoudige) spiraal het meest in het oog springend en dit symbool komt vooral voor op stenen die verband houden met de zon.

Bij de andere ganggraven is er telkens een bepaald symbool dat naast andere het meest voorkomt. Het zou er op kunnen wijzen dat elk ganggraf aan een bepaald spiritueel wezen gewijd was, maar ook dat elk ganggraf bij een bepaalde familie, stam of clan hoorde.

Bij het aardewerk uit deze tijd zien we veel stijlverschillen tussen verschillende cultuurgroepen, maar het valt wel op dat er naast abstracte symbolen ook vaak dieren en vrouwelijke symbolen zijn afgebeeld. Maar in het algemeen kunnen we hier geen conclusies aan verbinden.

Dat kunnen we wel uit de vondsten op Malta en Catal Hüyük in Turkije. Hier zijn veel tempels opgegraven en vinden we heel veel afbeeldingen, zowel schilderingen, gravures als beeldjes, die er sterk op wijzen dat er als belangrijkste spiritueel wezen een godin vereerd werd die verband hield met vruchtbaarheid en dood. Maar deze godin moest haar plek in de religie van deze mensen delen met andere spirituele wezens. Op beide plaatsen zijn ook aanwijzingen gevonden voor mannelijke spirituele wezens, op Malta in de vorm van fallussen en in Catal Hüyük in de vorm van gehoornde dieren.

Andere Werelden
Het is waarschijnlijk dat de mensen in de nieuwe steentijd geloofden dat er naast onze gewone wereld van mensen, dieren en planten ook nog andere werelden waren, waar spirituele wezens woonden. Er zijn door heel Europa honderden of duizenden offerplaatsen uit deze periode bekend en hierbij valt het op dat deze  zich vaak bevonden bij rivieren, meren, moerassen, bronnen, grotten, aan de kust of juist op hooggelegen plaatsen zoals bergtoppen. Ook werden er tientallen meters diepe putten gegraven waarin offers werden gedaan.

Rotsgravure bij bronheiligdom op La Palma

Dit wijst er op dat men geloofde dat onder het wateroppervlak, onder de grond, diep in bronnen en hoog in de lucht de woonplaats was van de wezens die met deze offers vereerd werden. Ook de kunst uit deze periode wijst hier op. Rotsgravures, vaak eenvoudige symbolische motieven zoals concentrische cirkels, zijn vaak op dergelijke plekken gevonden.

Concluderend kunnen we zeggen dat er in de nieuwe steentijd grote verschillen in de religieuze beleving en praktijk zijn tussen verschillende regio’s en verschillende periodes. Wel zien we overal dat religie erg belangrijk was en dat de mensen veel tijd en moeite staken in het bouwen van monumenten met een religieuze betekenis. Deze wijzen er op dat er grote gezamenlijke religieuze bijeenkomsten waren. Verder weten we dat het brengen van offers een belangrijk onderdeel van de religieuze praktijk was. In de religie was een grote rol weggelegd voor de overleden voorouders en voor andere spirituele wezens van beide geslachten. Deze wezens leefden in andere werelden onder de grond, onder het wateroppervlak en hoog in de lucht.

Vruchtbaarheid, de zon en de kringloop van de seizoenen waren belangrijke thema’s in de religies van de nieuwe steentijd. In de volgende historische periode, de bronstijd, zou dat zo blijven.

Bronstijd

De bronstijd in Europa valt tussen 2000 vjt en 800 vjt en slaat op de periode waarin brons als materiaal zijn intrede doet. In de periodes hiervoor was metaal nog onbekend en waren steen, hout, hoorn en bot de belangrijkste materialen om werktuigen en wapens van te maken. Tegen het einde van de nieuwe steentijd was ook het bewerken van koper al bekend, maar dit metaal is te zacht om veel nut te hebben voor andere zaken dan sieraden. Brons is een legering van koper en tin en kan voor veel doeleinden toegepast worden. Deze nieuwe uitvinding is ontstaan in het Nabije Oosten rond 2500 vjt en heeft zich daarna verspreid over de wereld. Rond 1800 vjt was het ook in Europa redelijk algemeen.

Dit nieuwe materiaal zorgde echter niet voor een grote breuk met de nieuwe steentijd; steen, hout, bot en hoorn bleven naast brons belangrijke materialen en de culturele veranderingen in de bronstijd vloeiden voort uit veranderingen die al tegen het eind van de nieuwe steentijd waren ingezet. De grote megalithische monumenten raakten uit de tijd, ze werden kleiner en vervangen door aarden monumenten. Vooral de bouw van grote grafheuvels in verschillende vormen nam in de bronstijd sterk toe. Ook bestaande grafheuvels uit de nieuwe steentijd werden uitgebreid en voorzien van nieuwe bijzettingen. Verder kwam het cremeren en bijzetten in urnen in deze periode op.

Er zijn uit deze periode verschillende heiligdommen bekend. In Duitsland zijn verschillende offerplaatsen bekend op berg- of heuveltoppen. Hier werden offers gebracht door deze te verbranden of in een diepe rotsspleet te gooien. We weten niet voor welke spirituele wezens deze offers bedoeld waren, maar het vermoeden bestaat dat er een verband was met de zon, de maan en de sterren.

Op de Mittelberg in Duitsland is een beroemde vondst gedaan: de hemelschijf van Nebra. Op deze bronzen schijf staan de zon, de maan en verschillende punten die sterren kunnen voorstellen. Verder staan er twee gebogen lijnen op waarvan er een, gezien vanaf de vindplaats, de plek van de zonsondergang met zowel midzomer als midwinter aan de horizon aangeeft.

De hemelschijf van Nebra

De zonnewagen van Trondheim

Een andere vondst die wijst op een cultus waarin zon en maan belangrijk waren is de ‘zonnewagen van Trondheim’. Dit is een klein beeldje van paard en wagen met op de wagen een ronde schijf die aan de ene kant blinkt en aan de andere kant veel doffer is. Hij is gemaakt rond 1400 vjt en geofferd in een veen in Denemarken. Er zijn uit de bronstijd veel offers in het veen bekend. Spectaculair zijn de luren, grote trompetachtige instrumenten, uit Denemarken en de gouden hoeden uit Duitsland. De versiering op deze hoeden is geïnterpreteerd als zonnekalender, maar deze interpretatie is speculatief en zeer omstreden. Deze offergaven wijzen er wel op dat de spirituele wezens waaraan in het veen geofferd werd belangrijk genoeg waren om kostbaarheden aan te offeren die veel tijd, geld en vakmanschap gekost hadden. Het offeren aan venen, meertjes en stromend water was een gewoonte die al duizenden jaren bestond maar in de bronstijd in belang toenam. Bijlen van steen en brons waren de belangrijkste offergaven naast allerlei andere voorwerpen zoals geweien, hoorns, wielen, wapens, ketels, sieraden en de kostbaarheden hierboven. Er waren zelfs speciale houten platforms om vanaf te offeren die te bereiken waren met knuppelpaadjes door het veen.

Tempeltje van Barger-Oosterveld (replica)

In het Drenthse Barger-Oosterveld is zelfs een klein tempeltje in het veen gevonden. Het gaat om een klein houten gebouwtje (2 bij 2 meter) in een kring van keien. Het dakhout is bewerkt om op runderhoorns te lijken. We weten niet hoe lang het tempeltje in gebruik is geweest maar wel dat het na enige tijd is afgebroken en dat de balken elders in het veen zijn achtergelaten of geofferd.

Afgezien van het feit dat de zon en maan een religieuze betekenis hadden en dat er veel geofferd werd in veengebieden, water en op hoge plaatsen, is er weinig bekend over de religie van de mensen uit de bronstijd.

IJzertijd

Als de ijzertijd rond 800 vjt aanbreekt, lijken de religieuze opvattingen uit de bronstijd zich eerst voort te zetten, maar daarna treden er grote veranderingen op. Het offeren in veengebieden en water gaat in deze periode door. Wel zien we dat er naast de voorwerpen die in de bronstijd al geofferd werden er nu ook mensen als offer in het veen belanden. Soms kregen deze offers een drievoudige dood. Zo is het ‘meisje van Yde’, dat rond het begin van de jaartelling in een Drenths veen geofferd werd, eerst gewurgd en doodgestoken voor ze in het veen verdronken werd. Ook uit andere landen is een dergelijke behandeling bekend.


Rotstekening met zonnesymbolen

Dat de zon, en wellicht ook de maan, een belangrijke plek hield in het spirituele gedachtegoed blijkt uit de rotstekeningen in met name Scandinavië waarin wielen met vier of meer spaken veel voorkomen als rotstekening. Deze wielen stellen hoogstwaarschijnlijk de zon voor.

Bij diezelfde tekeningen vinden we vanaf de ijzertijd mensfiguren die vermoedelijk Goden voorstellen die we kennen uit de latere pantheons van de Germanen en  Kelten. Zo zijn er afbeeldingen van een man met een bijl en een man met een speer die voorlopers van Thor en Odin kunnen zijn. Uit de Italiaanse Alpen kennen we een rotstekening die de latere Keltische god Cernunnos voorstelt.

‘Odin’ als rotstekening

Ploegen als vruchtbaarheidsritueel
Ook de Aarde en de landbouw hadden in deze periode een religieuze betekenis. Er zijn meerdere ploegen in het veen geofferd en er zijn ook ploegen afgebeeld als rotstekening. Ploegen is een handeling waarbij de Aarde geopend wordt om haar te kunnen bevruchten met zaaigoed. Om dit vruchtbaarheidsaspect te benadrukken is de ploegende boer op deze rotstekening met een erecte penis afgebeeld.

Wat later in de ijzertijd zien we grote veranderingen optreden in de religieuze praktijken van de mensen. De oude heilige plekken uit de bronstijd en de nieuwe steentijd raken niet alleen in onbruik, maar worden zelfs respectloos behandeld. Nieuwe heiligdommen uit de ijzertijd zijn niet meer rond zoals voorheen, maar meestal vierkant of rechthoekig. Het offeren in venen blijft belangrijk, maar er wordt tevens steeds meer  in rivieren geofferd. Vooral wapens zijn daar populair als offer.

Er breken nieuwe tijden aan in Europa en er ontstaan nieuwe cultuurgroepen: de Kelten, Germanen en Romeinen. Het huidige Nederland lag in het overgangsgebied tussen de Keltische en de Germaanse cultuur en heeft vier eeuwen een sterke invloed van de Romeinen ondergaan. Daarom zal ik deze cultuurgroepen, ondanks dat er grote overeenkomsten tussen hen zijn,  afzonderlijk behandelen.

De Kelten

Het ontstaan van de Kelten is lastig te bepalen. De Grieken gebruikten het woord ‘keltoi’  rond 500 vjt om de stammen aan te duiden in de omgeving van het huidige Marseille en later noemden ze  alle ‘barbaren’ zo. Feit is dat er destijds in grote delen van Europa, van Spanje via de Britse Eilanden, Frankrijk, Zuid Duitsland en Oostenrijk tot in Bohemen in het huidige Tsjechië, talen werden gesproken die horen tot de Keltische taalfamilie. De eerste vorm van een materiële cultuur die we nu Keltisch noemen ontstaat in de bronstijd (rond 1200 vjt) bij de Oostenrijkse plaats Hallstatt. In de eeuwen hierna verspreidt deze cultuur zich over de Keltisch sprekende volken van Europa tot ze rond 500 vjt vrij algemeen is. Er ontstaat een samenleving die strak hiërarchisch georganiseerd is rondom een krijgerselite ingesteld op strijd te paard.

Rond 450 vjt ontstaat er in de Moezelvallei en de Marnevallei een nieuwe stijl die de La Tène-cultuur genoemd wordt. Deze stijl, gebaseerd op ingewikkelde vlechtpatronen, gaat in hoog tempo de Hallstatcultuur overvleugelen. Met de overgang naar de La Tène-cultuur komt ook  het krijgerselement nog sterker naar voren. Leiders uit de Hallstattperiode werden begraven in vierwielige karren met ceremoniële en jachtwapens en de La Tène-leiders in strijdwagens met oorlogswapens. Als grafgift werd vaak drinkgerei met Grieks en Etruskisch aardewerk meegegeven want de La Tène-krijgerselite stond bekend om haar drinkgelagen.

Battersea-schild in La Tène-stijl

Over de religie van de Kelten is redelijk veel bekend, maar het is moeilijk om tot een eenduidig beeld te komen. Er zijn ruim 400 namen van goden en godinnen bekend, maar de meeste komen slechts een keer voor. Waarschijnlijk waren het lokale godheden die alleen in hun eigen gebied of door hun eigen stam vereerd werden. De Kelten hadden, net als de andere volken uit deze periode, namelijk voor bijna elke rivier, elk gebergte, elk bos en elke streek een eigen godheid. De verpersoonlijking van een streek of landschapskenmerk met een godiheid ging heel ver. Zo heerste Dea Arduenna niet over de Ardennen, Ze was de Ardennen. De godin Sequana was de bronnen van de Seine en Rura was de rivier de Roer.

De Kelten kenden ook enkele godheden die in een veel groter gebied vereerd werden. De god Lugh is hier het bekendste voorbeeld van. Lugh had bijnamen als ‘de veelzijdige’, ‘met de lange arm’ en ‘met de lange speer’ en werd in het hele Keltisch sprekende gebied vereerd. Ook de dondergod Taranis werd in het hele Keltische gebied vereerd. Andere goden waren van regionaal belang zoals  de god Cernunnos die vooral in Gallië en Belgica vereerd werd.

 

Afbeeldingen van (vermoedelijk) de godin Morrigan en de god Taranis op de Gundestrupketel

Veel Keltische goden en godinnen hebben een specifiek onderwerp waarover ze heersen zoals een bepaald ambacht of dier. Oghma is zo de god van de schrijvers en Epona de godin van de paarden en ruiters. Ook hier gaat de personificatie ver: de god Oghma was het Keltische Ogham alfabet en Epona betekent letterlijk paard. Desondanks valt het te betwijfelen of een god die in een groter gebied vereerd werd ook overal dezelfde functie had. Zo is de god Maponas in Gallië een genezer, in Brittannië een muzikant en in Wales een jager. Opvallend is dat de Kelten met hun macho-krijgerscultuur de oorlog juist aan godinnen zoals Morrigan, Badh en Macha toevertrouwden en niet aan mannelijke goden.

Een ander opvallend detail is dat Keltische godheden vaak in drievoud afgebeeld werden. De bekendste voorbeelden hiervan zijn de Matrones en de ‘bemutste geesten’. De eerste waren moedergodinnen en het tweede drietal waarschijnlijk goden van voorspoed.

Matrones en ‘bemutste geesten’  (2 x images)

De Kelten kenden ook aan de zon een religieuze betekenis toe. Ze hadden een zonnegod die in Oostenrijk Belenus heette en op andere plaatsen wellicht andere namen had. Hiernaast is er een ‘Keltische Jupiter’ geweest die vrij algemeen vereerd werd en misschien dezelfde godheid als Taranis was.  Hij werd vaak afgebeeld met een zonnewiel zoals we dat al eerder in Scandinavië zagen.

Keltische Jupiter

Er zijn geen godheden bekend die verbonden waren met de maan, maar het valt wel op dat amuletten die gewijd zijn aan een genezingsgodin vaak de vorm van een maan hebben. Verder is in het heiligdom bij de helende bronnen van de godin Sulis Minerva een beeld van de Romeinse maangodin Luna gevonden.  Ook weten we dat de Kelten hun kalender op de maan baseerden en bij religieuze rituelen rekening hielden met de stand van de maan.

De Kelten hielden hun goden en godinnen vooral in ere door aan ze te offeren. Hiertoe werden de offerpraktijken uit de bronstijd in venen en water voortgezet en hiernaast werden vaak dieren geofferd. Geofferde dieren werden na hun dood vaak opgegeten en/of gebruikt om te divineren, de wil van de goden te duiden. Zo kon bijvoorbeeld de vorm van de lever van een offerdier een boodschap van de goden bevatten of werden er beelden gezien in een vat met bloed van offerdieren. Een ander beschreven voorbeeld is de ‘stierenslaap’ waarbij iemand het vlees van een offerstier at en daarna door vier druïden in slaap gezongen werd. Tijdens die slaap zou hij dromen krijgen over het lot van de koning of het stamhoofd.

Ook mensen werden door de Kelten aan de goden geofferd, hiervoor werden verschillende methodes gebruikt. Het offeren van mensen in het veen is al eerder genoemd en past in het rijtje van doodsteken, doodschieten, ophangen, verbranden en verdrinken. Het lijkt er op dat bepaalde goden hun offers op een bepaalde manier gebracht wilden hebben. Zo zouden offers aan Esus opgehangen worden, aan Teutatus verdronken en aan Taranis verbrand.

 
Afbeeldingen van een verdrinkingsoffer en een stierenoffer op de Gundestruppketel

Veel van deze offers vonden plaats in heiligdommen en werden uitgevoerd door priesters. Die heiligdommen waren in eerste instantie heilige bossen, meestal natuurlijke bossen maar soms ook aangeplante bossen of zelfs door  rechtopstaande boomstammen nagebootste bossen. Uit veel vondsten blijkt dat bomen voor de Kelten een belangrijke spirituele betekenis hadden. Hiernaast kenden de Kelten ook gebouwen die als heiligdom dienst deden.

Er zijn in Frankrijk op heuveltoppen enkele tempelcomplexen uit de eerste en tweede eeuw vjt  met stenen muren en poorten gevonden. Deze tempels laten ons tevens een ander element van de Keltische religie zien, namelijk het koppensnellen. Het gebruik om vijanden te onthoofden en hun hoofden te bewaren is door de Romeinen beschreven en er zijn twee poorten gevonden die ons dit laten zien. De poort van het tempelcomplex in Entremont is versierd met stenen hoofden en de poort van het tempelcomplex in Roquepertuse met echte schedels.

Beide tempelcomplexen stammen uit een tijd dat de Kelten nog niet onderworpen waren aan de Romeinen die het offeren van mensen hardhandig uitbanden.

Later zien we bij de Kelten de opkomst van ommuurde stenen tempels met een binnenplaats naar Romeins voorbeeld. Vermoedelijk waren er verschillende soorten tempels. Sommige  zullen de heiligdommen van een bepaalde stam zijn geweest terwijl andere aan een bepaalde godheid gewijd waren en door leden van verschillende stammen bezocht werden.  Andere tempels waren verbonden aan (de godheid van) een heilige bron, rivier of bos.

Mensen gingen voor bepaalde zaken naar bepaalde tempels toe. Zo zijn er tempels gevonden waar zieken heengingen om te genezen. Ze konden er afbeeldingen van het zieke lichaamsdeel aan de godheid offeren en wellicht daarnaast ook  reguliere medische behandelingen krijgen.

Maar ook voor andere doeleinden waren tempels, zo zijn bij de tempel van Sulis Minerva in Bath vooral plakkaten gevonden waarin gelovigen de godin vragen om verloren of gestolen goederen terug te bezorgen en de daders zwaar te straffen.

In de tempels werkten waarschijnlijk priesters en priesteressen, maar we weten weinig over hen. Waarschijnlijk waren er mannelijke en vrouwelijke priesters, waren sommigen gebonden aan een bepaalde godheid of tempel terwijl anderen een ruimer werkgebied hadden en vermoedelijk waren er ook priesters die zich specialiseerden in zaken als offeren, divineren of genezen. De meest bekende priestersoort van de Kelten, de druïden, werd door de Romeinen hardhandig vervolgd en verloor snel aan betekenis.

Een laatste belangrijk gegeven over de Keltische religie dat ik nog noemen wil, zijn hun religieuze feesten. Hiervan zijn er vier aan ons overgeleverd namelijk Samhain, Imbolc, Beltane en Lughnasadh die, volgens onze huidige kalender, vielen rond 1-11, 1-2, 1-5 en 1-8. De namen van de feesten zijn Iers, maar er zijn aanwijzingen dat de feesten in het overgrote deel van de Keltische wereld gevierd werden. Samhain was hierbij het einde van de zomer en tevens het begin van het nieuwe jaar. Er werd veel vee geslacht in deze periode en men vereerde (en vreesde) de geesten van de overledenen en andere wezens uit de Andere Wereld die in de donkere tijd vrij spel hadden op Aarde. Met Imbolc werd gevierd dat de schapen gingen lammeren en werd alle kwaad uit de donkere tijd verjaagd. Beltane was het begin van de zomer en markeerde het moment dat het vee naar de weidegronden ging. Lughnasadh tenslotte was het oogstfeest en het moment waarop mensen zich verzamelden om handel te drijven, overeenkomsten te sluiten en recht te spreken.
Hiernaast had elke stam uiteraard zijn eigen feesten om de goden te eren en belangrijke momenten in het jaar te vieren.

De Germanen

Rond 2000 vjt ontstaat er in Denemarken, Noord-Duitsland en Zuid- Scandinavië een groep stammen die verwante talen spraken. In de loop van de bronstijd verspreidt deze groep zich over het grootste deel van Noord-Europa en in 90 vjt worden ze door de Griek Poseidonios voor het eerst Germanen genoemd.

De religie en cultusgebruiken van de Germanen verschillen niet veel van die van de Kelten en andere volken in Europa. Ze vereerden meerdere Goden en Godinnen en offerden voorwerpen, dieren en mensen in venen, water en op heilige plaatsen. Deze plaatsen konden net als bij de Kelten natuurlijke plekken zoals moerassen of bossen zijn, maar ook door mensen gebouwde heiligdommen.

Net als de Kelten kenden de Germanen een sterke krijgerscultuur, maar in tegenstelling tot hen waren ze daarnaast ook sterk op de landbouw gericht. De Germanen kenden dan ook twee godengeslachten, namelijk de Wanen en de Asen. De Wanen zijn aardse vruchtbaarheidsgoden en de Asen zijn meer strijdende hemelgoden. Vermoedelijk is de Wanencultus ouder dan die van de Asen, maar beiden bestonden al heel vroeg naast elkaar.  Bij de rotstekeningen uit de bronstijd vinden we al sporen van beide godengeslachten.

Omdat de Germanen niet door de Romeinen veroverd zijn, is er over hun religie minder bekend dan over de Keltische religie. Pas in de vroege middeleeuwen en daarna in de Vikingtijd zijn er meer geschreven bronnen te vinden. En hoewel de rotstekeningen uit de bronstijd wijzen op een zekere continuïteit in de religie, zullen er tussen verschillende periodes en regio’s ook grote verschillen zijn geweest.

De Germanen kenden een groot aantal goden en godinnen. De meesten hiervan zullen alleen in een bepaald gebied of door een bepaalde stam vereerd zijn. Voorbeelden hiervan zijn de godin Hludana die in Friesland vereerd werd en de Saksische stamgod Saxnot. Andere godheden waren aan een bepaald levensgebied of ambacht verbonden zoals de godin Haeva die de beschermster van het huwelijk en kinderen was en de oorlogsgodin Baduhenna.

De bekendste goden van de Germanen is zonder twijfel Odin, ook wel Wodan of Woden genoemd. Deze god met zijn zesbenige paard Sleipnir en zijn speer is al terug te vinden op de rotstekeningen uit de bronstijd. De Romeinen stellen hem later gelijk aan Mercurius en schrijven dat hij een van de belangrijkste Germaanse goden is. In de mythologie uit de Vikingtijd (789 -1100) is hij de Alvader, de oppergod van de Asen. Hij werd vooral vereerd door de adel, krijgsheren en dichters. Odin ontdekte de runen, bedreef magie en was constant op zoek naar wijsheid.

Odin te paard

Thor / Donar

Ook de bekende dondergod Thor of Donar is al in de bronstijd terug te vinden. Als hij met zijn bokkewagen over de wolken  rijdt, veroorzaakt hij de donder en door zijn strijdhamer Mjolnir te gooien de bliksem. Thor is de grote bestrijder van de reuzen die de wereldorde bedreigen. Vanwege zijn enorme kracht en zijn strijdlust was hij erg populair onder krijgers. Zij droegen vaak zijn strijdhamer als amulet om hun hals. Odin en Thor behoren beiden tot het Asengeslacht.

De bekendste Germaanse godin is zonder twijfel Freya, de godin van de liefde, seksualiteit en overvloed. Ook is Freya de godin van de vrouwelijke toverkunsten, de Seidr, en mag ze zich de helft van alle gesneuvelde krijgers toe eigenen. De andere helft behoort aan Odin toe. Freya werd vooral door vrouwen vereerd.

Frey is de tweelingbroer van Freya en ook hij is vooral een vruchtbaarheidsgod die vaak met een erecte penis wordt afgebeeld. De zon en de regen die de aarde vruchtbaar maken en de gewassen doen groeien zijn de geschenken van Frey. Hij was dan ook vooral populair bij boeren. Frey en Freya zijn behalve tweelingbroer en –zus ook elkaars minnaar geweest. Tweelinggoden die elkaars minnaar zijn komen in het Wanengeslacht vaker voor.

Frey en Freya zijn de kinderen van de tweeling Njord en Nerthus. Njord is de god die heerst over het zeeoppervlak en die voor de  goede resultaten van vissers en handelaren erg belangrijk was. Zijn tweelingzus en minnares Nerthus  is een aardgodin. Ter ere van haar werd jaarlijks een door koeien getrokken wagen rondgereden door de velden om de vruchtbaarheid van de aarde te bevorderen.

Freya

Frey

De Germanen zagen, zeker in de latere vikingtijd,  hun godheden als individuele persoonlijkheden met een menselijk uiterlijk, een menselijk karakter en bovenmenselijke krachten en macht. De goden waren wel verbonden met natuurkrachten maar verpersoonlijkten deze niet. Thor was niet de donder maar veroorzaakte deze slechts. De goden konden mensen helpen op allerlei levensgebieden maar konden hen ook tegenwerken. Door middel van offers konden de goden gunstig gestemd worden en konden ze worden bedankt voor bewezen diensten.

Naast goden en godinnen kende de Germanen een veelvoud aan andere spirituele wezens zoals reuzen, dwergen, alven, landgeesten en disir. De reuzen zijn verbonden met krachten als vorst en vuur en zijn de aartsvijanden van de goden. Dwergen zijn bekwame ambachtslieden en magiërs. Alven zijn mooie wezens die onder de aarde wonen en voorspoed en geluk kunnen brengen, maar ook onheil als ze kwaad worden. De landgeesten zijn verbonden met de vruchtbaarheid van het land en moesten in ere gehouden worden. In een oude IJslandse wet staat dat naderende Vikingschepen de drakenkoppen van de boeg moesten verwijderen om de landgeesten niet te laten schrikken. De laatste groep spirituele wezens zijn de disir, vrouwelijke wezens die het lot van mensen positief of negatief kunnen beïnvloeden. Aan alven, landgeesten en disir werden net als aan goden offers gebracht om hen gunstig te stemmen.

Al deze wezens bewoonden een wereld die zich, tenminste in de mythologie uit de vikingtijd, bevond in de wereldes Yggdrasil. Yggdrasil is een enorme boom waarin zich negen werelden bevinden die met elkaar verbonden zijn. Asgard en Vanaheim zijn de werelden van de Asen en de Wanen, Lichtalfheim en Zwartalfheim de werelden van de alven en de dwergen, Muspelheim en Jotunheim worden bewoond door reuzen en de doden verblijven in de werelden Niflheim en Hel. Midgard tenslotte is de wereld der mensen. Yggdrasil wordt constant bedreigd door herten die van zijn bladeren eten en een draak die aan de wortels knaagt. Op het moment dat de goden en hun bondgenoten strijden tegen de reuzen en hun bondgenoten en verliezen, zal Yggdrasil hieraan te onder gaan. De latere Germaanse mythologie kent dus een vergaan van de wereld waarin zelfs de goden zullen sterven. Gelukkig zullen enkelen later herboren worden en een nieuwe wereld stichten.

De ondergang van Yggdrasil laat in ieder geval zien hoe sterk de Germanen geloofden dat alles bepaald werd door het lot in de persoon van de Nornen. De Nornen zijn drie schikgodinnen die bij een bron aan de wortels van Yggdrasil wonen en het lot van elk mens spinnen. Hun namen zijn Urd (wat geworden is), Verdandi (wat in wording is) en Skuld (wat komen zal) en duiden op verleden, heden en toekomst. Zelfs de goden zijn onderworpen aan het lot dat de Nornen voor hen bepaald hebben.

Binnen de Germaanse  religie was het brengen van offers aan de goden en andere spirituele wezens de belangrijkste vorm van ritueel. Het offeren gebeurde op heilige plaatsen in de natuur of in tempels. Bij kleine persoonlijke offers was het waarschijnlijk het familiehoofd dat de offers bracht, maar hiernaast kenden de Germanen ook een aparte priesterklasse. Mannen, en vermoedelijk ook vrouwen, die als taak hadden de erediensten te leiden en de offers te brengen. Het priesterschap kon gepaard gaan met allerlei taboes. Zo mocht een Saksisch priester geen wapens dragen en niet op een hengst rijden. Naast priesters waren er ook zieneressen die van hoeve naar hoeve trokken om daar in trance vragen te beantwoorden en voorspellingen te doen.

De Germanen kenden in ieder geval drie religieuze feesten; een offerfeest aan het begin van de winter, een feest met midwinter en een offer met midzomer. Opvallend is dat de Germanen hun belangrijkste religieuze feesten aan de zon koppelden, maar geen zonnegod kenden. Alleen uit de bronstijd zijn er veel Scandinavische afbeeldingen bekend van het zonnewiel maar in latere periodes lijkt de zon geen cultische betekenis meer te hebben. De god Balder heeft weliswaar veel elementen in zich die met de zon in verband gebracht kunnen worden, maar hij is geen zonnegod te noemen. Naast de feesten met de kringloop van de zon te maken hebben, zullen verschillende stammen in verschillende streken en periodes ook andere feesten gevierd hebben met betrekking tot de goden van de stam of streek.

De Romeinen

Uit archeologische bronnen weten we dat de stad Rome rond 800 vjt is gesticht en uit de mythen en legenden is bekend dat Romulus de stichter en eerste koning van de stad was. Rond 500 vjt werd Rome een republiek die in de komende eeuwen haar territorium fors uitbreidde tot heel Italië, het Griekse rijk, Noord-Afrika en de mediterrane kust van Frankrijk. Als in 44 vjt Julius Caesar aan de macht komt, begint de periode waarin het Romeinse Rijk zich enorm uitbreidt en heel het gebied rond de Middellandse Zee beslaat van Egypte in het Zuiden tot aan Engeland in het noorden. In onze streken was de Rijn de grens van het Romeinse Rijk. Dit wereldrijk blijft bestaan tot de laatste Romeinse keizer Romulus Augustus in 476 gedwongen wordt af te treden door invallende Germanen. Het oostelijk deel van het Romeinse Rijk met Byzantium als hoofdstad blijft bestaan tot de verovering door de Turken in 1453.

Net als bij hun tijdgenoten draaide de religie van de Romeinen om het uitvoeren van rituelen en het brengen van offers die de vrede tussen de mensen en een ontelbaar aantal goden en godinnen moesten bewaren. In ruil voor de rituelen en offers van de mensen zouden de goden dan zorgen voor hulp, genezing, welvaart en voorspoed. Elk aspect van het leven werd door een of meerdere goden beheerst en was daarom met rituelen omgeven.

De eerste rituele feesten en de eerste tempel voor Jupiter zijn al ingesteld door Romulus (753 – 715 vjt). Zijn opvolger stelde het systeem van priesterklassen in en hij  maakte de eerste rituele kalender. Tarquinius, de eerste Etrusk die koning van Rome werd, introduceerde de godinnen Juno en Minerva en hiermee was het fundament voor de Romeinse religie gelegd.

De goden en godinnen van de Romeinen hadden in eerste instantie nauwelijks vorm of persoonlijkheid. Ze waren vooral ‘numina’, geesten of krachten met een naam, die middels rituelen voor een bepaald doel geactiveerd konden worden. Zo zijn de numina Vervactor (ploeger), Reparator (bereidt de aarde voor) en Imporcitor (ploegt met een brede voor) allemaal verbonden met het ploegen. Uit deze numina zijn waarschijnlijk de goden ontstaan.

Zo hoorde de landbouw bij de Romeinen tot het taakgebied van de godin Ceres. Maar deze godin, wier naam groeien of vermeerderen betekent, bestond eigenlijk uit tien verschillende godinnen, of numina, die elk een deeltaak binnen de landbouw vertegenwoordigden. Zo waren er Ceres de ploegster, Ceres de zaaister, Ceres de bemestster, Ceres de wiedster, enz.

Later werd Ceres meer als een godin gezien met meerdere taken en werkgebieden. Zo was ze ook een moedergodin met namen als ‘Voedende Moeder’ en  ‘Moeder van de Velden’, maar behoorde ook de dood tot haar werkterrein. Bij het overlijden van een familielid werd vaak een varken aan Ceres geofferd en het dodenrijk werd ook wel als de ‘wereld van Ceres’ aangeduid.

Ceres

Aanvankelijk waren de Romeinse goden weinig meer dan een naam met verschillende taken, ontstaan uit gecombineerde numina, voor wie bepaalde rituelen uitgevoerd moesten worden. Een voorbeeld hiervan is Bona Dea (Goede Godin) die verbonden was met geneeskrachtige kruiden.

Toen later in de 3e eeuw vjt de invloed van de Griekse cultuur op de Romeinen toenam, werden de Griekse goden gelijkgesteld aan hun Romeinse tegenhangers. Jupiter werd gezien als de Romeinse variant van Zeus en Venus als de Romeinse Afrodite. Ze werden ook in Griekse stijl met menselijke vormen afgebeeld.  Nog later, in de eerste eeuw vjt, werden de Griekse mythen verbonden aan de Romeinse goden en godinnen. Op de rituelen, feesten en andere religieuze praktijken had dit verder weinig tot geen invloed.

De Romeinen koppelden vaak drie goden aan elkaar om gezamenlijk te vereren. De bekendste combinatie van goden is Juno, Jupiter en Minerva; ontstaan uit een Romeinse god en twee Etruskische godinnen. Deze triade was vooral populair bij de Romeinse adel, de patriciërs.

Juno, Jupiter, Minerva

Jupiter is de god van het licht en het vuur, een hemelgod wiens naam stralende betekend. Juno (Jonge Vrouw) heerste over vrouwenzaken en hielp met name bij zwangerschap en bevalling. Verder was ze de beschermgodin van het Romeins grondgebied. Minerva tenslotte was de beschermvrouwe van de ambachtslieden, kunstenaars en artsen.

Een tweede drietal was de combinatie Ceres, Liber en Libera. Deze triade was erg polulair bij het gewone volk en was verbonden met de landbouw en de vruchtbaarheid. Liber en Libera waren de god en godin van het mannelijke en vrouwelijke zaad en dus van de menselijke vruchtbaarheid. Ceres als landbouwgodin is hierboven al besproken. Later werden Ceres onder invloed van de Griekse mythen gelijkgesteld met Demeter en daardoor werd Libera beschouwd als haar dochter Pesephone. Zo werd Ceres vooral een graangodin en Libera de heerseres over de onderwereld en de vruchtbaarheid van het land. Liber werd gelijkgesteld aan de wijngod Dionysos.

Een laatste drietal zijn de Matrones die besproken zijn in het hoofdstuk over de Kelten.

De Romeinen stonden niet vijandig tegenover de goden van de door hen overwonnen volken. Ze werden vaak gelijkgesteld aan de Romeinse goden en kregen een Romeinse naam erbij. De Britse godin Sulis werd bijvoorbeeld vereerd onder de naam Sulis Minerva. De inheemse religies en rituelen mochten meestal naast de Romeinse blijven bestaan. Soms werd een uitheemse god of godin zelfs opgenomen in het Romeinse pantheon. Zo was de Egyptische Godin Isis in het hele Romeinse rijk populair.

Ook de Aarde, Zon en Maan werden als goden vereerd in de persoon van Tellus, Sol Invictus en Luna. Tellus vooral door boeren, Luna door boeren en bestuurders van een tweespan paarden en Sol door boeren, bestuurders van een vierspan, de keizer en zijn legioenen.

De verering van goden en godinnen kon allerlei vormen aannemen. De meeste mensen deden vooral mee aan de grote openbare rituelen en vereerden daarnaast de goden van hun stad, familie of ambacht.

Mithras

Enkelen wijdden zich met name aan een god en werden lid van een mysterieschool. Dit waren religieuze groepen die zich richtten op de cultus van een bepaalde godheid. De rituelen en leringen waren geheim en alleen leden die waren ingewijd werden hierbij toegelaten. De bekendste mysterieschool was de cultus rond de Perzische god Mithras. Zijn heiligdommen zijn in het hele Romeinse rijk teruggevonden en werden vooral door legionairs bezocht.

Naast deze, en vele andere, goden en godinnen kenden de Romeinen nog meer spirituele wezens die met rituelen te vriend gehouden werden. Elke plek had zijn eigen beschermgeest, de genus loci, waaraan geofferd kon worden. In huis waren de penates (goden van de voorraadkamer) belangrijk samen met de lares, de voorouders van de familie. Ook mensen konden na hun dood een bijna goddelijke status krijgen en vereerd worden als divus.

Een ander belangrijk aspect van de latere Romeinse religie was de verering van de keizer. Hij vertegenwoordigde de macht en de stabiliteit van de Romeinen en werd vereerd met offers. Na hun dood werden ze vaak afgebeeld als Jupiter.

De Romeinse goden en godinnen werden vooral vereerd in stenen tempels waar priesters (bij goden) en priesteressen (bij godinnen) de rituelen uitvoerden. Het gewone volk kon daar terecht om offers te brengen als dank voor verleende gunsten, om de raad van de goden te vragen en bij religieuze feesten. Er waren verschillende priesterklassen. De belangrijkste waren de flamines die zich wijdden aan de rituelen voor een bepaalde godheid. Slechts vijftien goden en godinnen hadden flamines tot hun dienst. De andere priesters en priesteressen dienden meerdere goden. Alle priesters, tempels en religieuze zaken stonden onder toezicht van de pontifices, priesters belast met het toesicht op de religie. Hiernaast waren er de augures, priesters die gespecialiseerd waren in divinatie, het duiden van de wil van de goden.

De Romeinen kenden een religieuze kalender waarop de belangrijkste feesten werden vastgesteld, dit waren er ongeveer 45. Sommige van deze feesten duurden een dag en andere enkele dagen. Het kwam ook voor dat er op een dag meerdere feesten vielen. Aan de belangrijkste religieuze feesten deden veel mensen mee en aan andere alleen de vereerders van de desbetreffende godheid. Naast deze officiële feesten werden er in bepaalde streken of door bepaalde groepen ook andere religieuze feesten gevierd.

De religie van de Romeinen was, kort gezegd, een bont geheel van goden, godinnen en andere spirituele wezens waarvoor een complex geheel van rituelen en feesten werd gehouden.

De Lage landen

De Lage Landen waren in de Romeinse tijd (14 vjt – 400) een overgangsgebied van Keltische stammen en Germaanse stammen en een grensgebied van het Romeinse rijk. Grofweg was het gebied onder de grote rivieren bezet door de Romeinen en daarboven niet. We vinden hier dan ook invloeden van alle drie de beschreven culturen.  We vinden hier dan ook alle Romeinse godheden terug. In onze streken zijn de meeste altaren gevonden die gewijd waren aan de Matrones of aan Mercurius, maar ook Jupiter en Mars waren populair in onze streken. De moeilijkheid is echter dat inheemse goden vaak de naam van hun Romeinse tegenhanger kregen. Met Mercurius worden ook regelmatig de goden Cissonius, Gebrinius of zelfs een vroege vorm van Odin bedoeld.

Offergave aan Arcanua

Maar we treffen ook puur Keltische godheden zoals Cernunnos aan op een altaar uit Luxemburg en een munt uit België. Er zijn riviergoden zoals Rhenus, de god van de Rijn, en Rura, de godin van de Roer, en stamgoden zoals de Friese godin Hludana. De godin Arcanua duikt soms op in Limburg en de Betuwe en er zijn tientallen goden en godinnen waarvan we alleen de naam kennen zoals Salus, Hrustrga, Exoma en Galopia. En dit is slechts het topje van de ijsberg.

De bekendste goden van de Lage Landen zijn echter Hercules Magusanus en Nehalennia.

Hercules Magusanus

Magusanus is waarschijnlijk de stamgod van de Bataven geweest en later met Hercules verbonden. Hercules was een (half)god voor veehouders en strijders en dat paste goed bij de Bataven. Hij werd vereerd in tempels bij Empel (Brabant) en Elst (Gelderland) en op altaren werd hij afgebeeld als de Romeinse Hercules met een knuppel en een (driekoppige) hond. Het feit dat er drie grote tempels aan hem gewijd waren, laat zien hoe belangrijk hij was.

De Godin Nehalennia werd vereerd in Zeeland waar ze minimaal twee tempels had. Er zijn meer dan 100 altaren gevonden die aan haar gewijd waren. Dit zijn altaren die als dank voor een gunst van de godin aan de tempel geschonken zijn. Nehalennia wordt afgebeeld als een zittende vrouw met meestal een hond en een mand fruit bij haar. Haar naam betekent iets in de trant van ‘stuurvrouw’ en ze zorgde voor behouden en succesvolle handelsreizen over zee en rivieren.

Nehalennia

Na de Romeinse tijd vestigden zich Germaanse stammen in de Lage Landen en werden hier Germaanse goden vereerd zoals Wodan (Odin), Donar (Thor) en Saxnot, maar over deze periode is weinig bekend. De inhoudsopgave van een verder verloren gegaan boek, de Indiculus Superstitoinem uit de negende eeuw, geeft wel wat aanwijzingen. Zo waren er godenhutten, tempels en heiligdommen in bossen en werd er geofferd bij bronnen en rotsen. Er waren feesten voor Wodan en Donar en men had godenbeelden uit hout, brood en stof. Ook blijkt uit de inhoud dat er veel aan magie en divinatie gedaan werd. De exacte religieuze praktijken kunnen we helaas niet meer achterhalen.

De Kerstening

Met de kerstening kwam er een einde aan de heidense religies in Europa en werd het christendom, in al zijn varianten, de dominante religie.

In de eerste eeuw was het christendom nog slechts een kleine Joodse sekte die werd vervolgd omdat de aanhangers weigerden te offeren aan de keizer en de andere goden belachelijk maakten. Dit veranderde toen keizer Constantijn zich in 312 tot het Christendom bekeerde en het tot staatsgodsdienst uitriep.

Hierna bekeerden steeds meer mensen zich tot de nieuwe religie en nu waren het de heidenen die vervolgd werden. Rond het jaar 600 was het zuidelijk deel van de Lage Landen dat bij het Romeinse Rijk gehoord had grotendeels Christelijk. In de achtste eeuw werd door de Fanken Karel Martel en Karel de Grote ook het noordelijk deel te vuur en te zwaard gekerstend samen met Noord-Duitsland. In de eeuwen daarna werden ook Scandinavië, Polen en Hongarije gekerstend en als laatste kwam in de veertiende eeuw Litouwen aan de beurt. De nomadische Sami werden pas vanaf de achttiende eeuw bekeerd.

Het  nieuwe christendom nam veel elementen van de heidense religies in zich op, kerken werden op heidense heilige plaatsen gebouwd en heilige bronnen aan christelijke heiligen gewijd. Kerkelijke feestdagen vielen op dezelfde data als oude heidense feesten en heidense rituelen werden tot christelijke omgestyled. Een geschrift uit 1393 uit Zürich geeft aanwijzingen hoe namen van heidense goden in spreuken vervangen moeten worden door die van heiligen. In de magische geschriften uit de Middeleeuwen zijn al geen heidense goden of rituelen meer te vinden.

De oude heidense religies met hun tienduizenden jaren lange geschiedenis en ontwikkeling, hun enorme diversiteit aan goden en godinnen en hun verscheidenheid aan rituelen, feesten en gebruiken, zijn met de kerstening helemaal uitgeroeid en verdwenen. Alleen in de praktijken van de nieuwe godsdienst, in de volksgebruiken en het volksgeloof zijn er nog vervormde sporen van terug te vinden.

Reliëf op een christelijk heiligdom bij de Externsteine dat de overwinning van het christendom op de heidense religies uitbeeldt.

 

Dit bericht is geplaatst in Artikelen met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Eén reactie op De geschiedenis van het heidendom

  1. Tink schreef:

    Interessant! Ik ben benieuwd naar het hele boek!

Reacties zijn gesloten.