Op het randje
In december slaagde de Amerikaanse president er voor de zoveelste keer in de wereld te choqueren. Ditmaal door aan een zevenjarige te vragen “Geloof jij nog in de Kerstman? Want dat zit toch op het randje hè, met zeven jaar?” (“Are you still a believer in Santa? Because at 7, it’s marginal, right?”)
In Noord-Amerika is het de gewoonte dat kinderen op kerstavond kunnen opbellen naar de NORAD, de militaire organisatie die met radar, infraroodsensoren, satellieten e.d. het luchtruim in de gaten houdt, om te vragen waar de vliegende slee van de Kerstman zich op dat moment bevindt. Deze traditie is in de jaren ’50 ontstaan door een vergissing. Een warenhuis plaatste een advertentie waarin kinderen werden uitgenodigd op te bellen om te vragen waar de Kerstman was. Het was vermoedelijk de bedoeling dat ze dan te horen kregen: op de speelgoedafdeling van ons warenhuis! Maar per ongeluk (?) werd er een verkeerd telefoonnummer afgedrukt, namelijk dat van de organisatie die het luchtruim controleerde. De militairen hadden wel gevoel voor humor en besteedden die hele avond en nacht aan het beantwoorden van vragen over de Kerstman. Tegenwoordig worden de militairen bij het beantwoorden van de telefoontjes geholpen door vrijwilligers, onder wie de presidentsvrouw en de president zelf.
In veel artikelen werd als vanzelfsprekend aangenomen dat de zevenjarige aan wie Trump vroeg “geloof jij nog?” een jongetje was, maar The Post and Courier ontdekte een filmpje van het meisje aan de andere kant van de lijn. Er is te zien dat zij vertelt hoe zij met wat vrienden kerst viert. Uit haar telefoon klinkt de stem van Trump: “Nou, heb het maar fijn samen.” “Yes Sir”, zegt zij, terwijl ze trots over haar schouder kijkt naar iemand buiten beeld: ik heb de president in hoogsteigen persoon aan de lijn! Ze denkt dat het gesprek is afgelopen maar dan komt de vraag: “Geloof jij nog in de Kerstman?” Ze aarzelt heel even, maar antwoordt dan ferm: “Yes Sir!” “Because at seven, it’s marginal, right?” Ze weet niet wat ‘marginal’ betekent, maar zegt nog maar eens gehoorzaam: “Yes Sir!”
Bestaan of niet bestaan
De Facebookpagina van het Franse tijdschrift Philosophie Magazine linkte ter gelegenheid van het kerstfeest naar een al wat ouder interview met Eric Kaplan, de schrijver van het boek Does Santa Exist? A Philosophical Investigation. De interviewer begint met de veronderstelling dat de Kerstman alleen bestaat voor degenen die daarin geloven, waarop Kaplan zegt dat dat niet zo eenvoudig ligt. Want hoe kan iets of iemand tegelijk wel bestaan (voor degenen die geloven dat het bestaat) en niet bestaan (voor degenen die er niet in geloven)? Hangt het bestaan of niet-bestaan af van de relatie die iemand ertoe heeft? Of heeft het te maken met iemands relatie tot degenen die er in geloven?
Kinderen en volwassenen
Een bestaan of niet-bestaan dat afhangt van iemands relatie tot de gelovigen? Wat moet ik me daarbij voorstellen? Misschien zoiets als bij Trump en het meisje, mijmer ik. Als hij aan haar ouders had gevraagd, zonder dat zij het kon horen: “Gelooft ze nog in de Kerstman? Want met zeven jaar zit dat op het randje, toch?” had niemand raar opgekeken en was het geen nieuws geworden.
Het woordje ‘nog’ wil zeggen dat de vraagsteller ervan uitgaat dat het geloof op zeker moment verdwijnt. Er kan iets van afkeuring in meeklinken, iets van: ‘jij bent nu toch zeker wel oud en verstandig genoeg om niet meer zoiets kinderachtigs te doen!’ zoals in “serieus, slaap jij nog met een knuffel?” Maar dat hoeft niet, zoals in “heb jij nog je melkgebit, of wissel je al?” Het wordt niet raar of schandalig gevonden als een twijfelende zevenjarige aan een leeftijdsgenootje vraagt: “geloof jij nog in de Kerstman?”
Het ligt anders als een volwassene, sterker nog, de president van de VS, zoiets tegen een zevenjarige zegt. Trump refereerde aan opvattingen over het ontstaan van twijfel aan de Kerstman rond een bepaalde leeftijd, maar hield er geen rekening mee hoe zijn gesprekspartner en hij zich op dat moment tot elkaar verhielden. Zelf zou ik dan niet zeggen dat iemands geloof in (d.w.z. opvattingen over) het bestaan van de Kerstman afhangt van zijn of haar relatie tot anderen, maar eerder dat van die relatie afhangt, hoe er over de Kerstman gesproken kan worden. Maar ik vermoed dat Kaplan zoiets bedoelt.
Waarheid en ethiek
Niet lang geleden hadden een vriendin en ik het over geloof en gedrag. Zij beschouwde de diverse voorschriften binnen een godsdienst als uitdrukking van de gedachte dat wat de godsdienst verkondigde, de waarheid was. Ik merkte op dat waarheid en ethiek niet per se over hetzelfde gingen, maar vond geen woorden om toe te lichten wat ik bedoelde. Misschien had ik het kunnen uitleggen met dit voorbeeld: iemand kan ervan overtuigd zijn dat het niet waar is dat de man met baard, staf en mijter die in december bij de kinderen op school komt, met een stoomboot uit Spanje is gekomen en met zijn paard over de daken kan rijden (anders gezegd: dat de waarheid is, dat die bezoeker een gewoon iemand in verkleedkleren is), en toch ook vinden dat het niet goed is om dat aan kinderen te vertellen zolang ze er zelf niet naar vragen.
Bestaat de Kerstman?
Volgens Kaplan kun je de vraag ‘bestaat de Kerstman?’ (die natuurlijk niet alleen maar over de Kerstman gaat) op drie manieren benaderen: logisch, mystiek en humoristisch. De logische benadering is erop gericht, alles wat we kunnen geloven onder te brengen in een samenhangend en consistent geheel, zonder innerlijke tegenstrijdigheden in de trant van ‘het bestaat tegelijk niet en wel’. Het nadeel van een strikt logische benadering is dat het een verarming van het bestaan betekent. Geloofsvoorstellingen die een belangrijke sociale rol vervullen, vallen weg. Wie de Kerstman naar het rijk der fabelen verwijst, schrapt volgens Kaplan ook de opwellingen van vrijgevigheid en naastenliefde die bij het hele kerstgebeuren horen.
Wat Kaplan de mystieke benadering noemt, gaat ervan uit dat de Kerstman zowel bestaat als niet bestaat. Het zwakke punt hierbij is dat het op die manier praktisch onmogelijk wordt om kritisch te zijn over wat mensen geloven. Dit werkt een dogmatische en autoritaire houding in de hand: je mag geen kanttekeningen plaatsen bij een geloof, maar moet je neerleggen bij de traditie die, voor degenen die erin geloven, heilig is.
Drie keer is scheepsrecht en dus biedt Kaplan bij nummer drie de uitweg uit dit dilemma. Humor biedt de mogelijkheid om kritiek te uiten, zonder de complexiteit van het leven te reduceren tot feitelijkheden. De humoristische benadering wordt in het vraaggesprek niet verder uitgewerkt. Het interview eindigt met de vraag of mensen de Kerstman hebben ‘uitgevonden’ (gemaakt, verzonnen), of eerder ‘gevonden’ (ontdekt) als succesvolle manier om bepaalde dingen te doen.
Executie van de Kerstman
Een ander artikel dat Philosophie magazine ter gelegenheid van de feestdagen herplaatste, presenteerde een antropologische benadering van de Kerstman. Het was een ingekorte versie van het artikel ‘Le Père Noël supplicié’ (‘Executie van de Kerstman’) van Claude Lévi-Strauss, dat oorspronkelijk was verschenen in 1952 in Les Temps Modernes naar aanleiding van een gebeurtenis in de aanloop naar het kerstfeest van het jaar daarvoor.
In die jaren woedden er in Frankrijk hevige polemieken over de in hoog tempo toenemende populariteit van de Kerstman. Kritiek op deze ontwikkeling kwam enerzijds van linkse intellectuelen, die de Kerstman van de hand wezen als een belachelijke sprookjesfiguur die was verzonnen door de commercie, en anderzijds van katholieken, die de Kerstman een antireligieuze indringer vonden die de aandacht afleidde van waar het kerstfeest werkelijk om zou moeten gaan: de geboorte van de Verlosser.
Woorden werden omgezet in daden op 24 december 1951, toen enkele mensen van het katholieke jeugdwerk in Dijon, om te “strijden tegen de leugen”, voor de ogen van de aanwezige kinderen een pop van de Kerstman aan het hek voor de kathedraal ophingen en ter dood veroordeelden. De aanklacht was: het verheidensen van het kerstfeest en het “als een koekoeksjong” binnendringen van de openbare scholen, waar men vanwege de scheiding van Kerk en Staat geen kerststalletjes wilde hebben. Vervolgens werd de kerstpop verbrand. Deze actie kreeg aandacht in diverse media en riep zeer uiteenlopende reacties op, “zelfs onder katholieken”, zoals een krant schreef. In Dijon werd in een officiële verklaring de wederopstanding van de Kerstman op de volgende dag aangekondigd.
Antropologie van de Kerstman
“Het komt niet vaak voor dat een volkenkundige de kans krijgt in zijn eigen samenleving de plotselinge opkomst van een ritueel of cultus te observeren,” merkte Claude Lévi-Strauss op in zijn artikel. Enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog wordt het kerstfeest nu uitbundiger gevierd dan ooit tevoren, schreef hij. Op pleinen en straathoeken verschijnen grote versierde en verlichte sparrebomen, er is speciaal cadeaupapier, mensen versturen kaarten die de laatste week van het jaar op de schoorsteenmantel moeten blijven staan. Het Leger des Heils zamelt geld in en in de warenhuizen zitten mensen verkleed als Kerstman, aan wie kinderen kunnen vertellen wat ze graag zouden krijgen. Dit alles hangt samen met het opleven van de economie na de oorlog en de toegenomen welvaart, maar ook met de invloed van en de bewondering voor de Verenigde Staten van Amerika.
Wat is de Kerstman eigenlijk voor figuur? vroeg Lévi-Strauss. Er zijn geen mythen of legenden over hoe hij is geboren, wat voor daden hij zou hebben verricht of hoe hij aan de taak is gekomen die hij vervult. Hij draagt een scharlakenrode koningsmantel en is er niet altijd, maar komt met een bepaalde regelmaat steeds weer terug. Hij wordt gedurende een deel van het jaar vereerd door kinderen, die zich tot hem richten met brieven en verzoeken. Hij beloont degenen die zich goed gedragen en straft degenen die stout zijn. Het enige verschil met een godheid is dat adolescenten en volwassenen niet in hem geloven. Tegelijkertijd moedigen ze de kinderen aan om dat wel te doen, en voeden ze het geloof met tal van mystificaties.
Twee werelden
Door andere culturen te bestuderen kunnen we wellicht dingen ontdekken die ons onze eigen gewoonten beter doen begrijpen, meende Lévi-Strauss.
In de meeste samenlevingen worden kinderen (soms ook vrouwen) tot op zekere hoogte uitgesloten van de wereld van de volwassenen, vervolgde het artikel. Overgangs- of inwijdingsriten markeren gewoonlijk het moment waarop iemand in die wereld wordt opgenomen en mag meepraten. Tot het zover is, worden de ‘oningewijden’ verhaaltjes op de mouw gespeld, die duidelijk maken welk gedrag sociaal wenselijk is en welk gedrag niet wordt geaccepteerd. Zo fungeert in Frankrijk bijvoorbeeld de boeman Croquemitaine, een monster dat zich onder het bed of in de kast verschuilt en ’s nachts tevoorschijn komt om stoute kinderen op te eten.
Père Fouettard is een andere boeman. Hij geeft kleine deugnieten een pak slaag of ontvoert ze, hakt ze in stukjes en eet ze op. Hij is meestal de beangstigende begeleider en tegenhanger van Sint-Nicolaas, alias de Kerstman (vrij algemeen wordt aangenomen dat de Kerstman, in het Engels ‘Santa Claus’ of kortweg ‘Santa’, is voortgekomen uit Sanctus Nicolaus oftewel Sint-Nicolaas, Sinterklaas). Door veranderende ideeën over opvoeding wordt deze afschrikwekkende en bestraffende figuur meer en meer achterwege gelaten en geeft men de voorkeur aan de goedmoedige Kerstman, stelt Lévi-Strauss, maar het is duidelijk dat de Kerstman net als de boemannen in de categorie van opvoedkundige verhaaltjes thuishoort.
De Pueblo-Indianen in het zuidwesten van de VS (bij wie Lévi-Strauss onderzoek had gedaan) kennen de katchina, verklede en gemaskerde dansers die eens per jaar tevoorschijn komen en kinderen belonen of straffen. Maar het disciplineren van de jeugd is niet hun belangrijkste functie, stelde de antropoloog in zijn artikel. Over de katchina wordt verteld dat zij de geesten zijn van kinderen die lang geleden zijn verdronken in een rivier. Toen de voorouders zich vestigden in het gebied waar ze nu wonen, kwamen de katchina jaarlijks langs. Bij hun vertrek namen ze dan steeds de kinderen mee. Om te zorgen dat zij hun kinderen konden houden, beloofden de voorouders toen aan de katchina dat zij elk jaar maskerdansen zouden houden om hun bezoek te vertegenwoordigen, zodat de katchina voortaan zelf in het hiernamaals, en de kinderen in leven konden blijven.
De kinderen mogen niet weten dat achter de maskers hun ouders schuilgaan, omdat het de niet de kinderen zijn, die deze regeling met de katchina hebben getroffen, maar de ouders, de volwassenen. De kinderen maken geen deel uit van de volwassen wereld. Daarom worden ze in zekere zin tot de andere wereld gerekend, de wereld van de doden en de vooroudergeesten.
Omkeringen
De ouders dansen als en ter ere van de katchina, maar de kinderen zijn de eigenlijke katchina, volgens deze redenering. Er vindt een omkering van rollen plaats. Een vergelijkbare omkering treedt op bij de Abbas Stultorum of Lord of Misrule, waarbij voor een korte periode iedereen ‘koning’ kan zijn. Dit gebruik is terug te voeren, schreef Lévi-Strauss, op de Romeinse Saturnalia. De Saturnalia waren feesten om de larvae, geesten van gewelddadig omgekomen mensen of doden zonder graf, gunstig te stemmen. Tijdens de festiviteiten werden de slaven bediend door de meesters, en mannen droegen vrouwenkleding en andersom. De god Saturnus naar wie de feesten zijn genoemd, at kinderen op. Hij is het die volgens Lévi-Strauss schuilgaat achter de Kerstman, de weldoener van kinderen. Net zoals de katchina, na onderhandelingen van de volwassenen, van het vermoorden van kinderen zijn overgestapt op het bestraffen en belonen. De rituelen van de Pueblo-Indianen zijn niet historisch te herleiden tot de Saturnalia of tot middeleeuwse kersttradities. Dat zij toch iets vergelijkbaars kennen, geeft aan dat er structurele, algemeen-menselijke manieren van denken en maatschappelijk gedrag aan deze gebruiken ten grondslag liggen. Dit uitgangspunt vormt de kern van Lévi-Strauss’ benadering van de antropologie.
In de Angelsaksische wereld, schreef hij, zijn het de kinderen die met Halloween verkleed als spoken en geraamtes langs de huizen gaan en voedsel opeisen. Daartegenover staat dan het kerstfeest waarbij de kinderen worden overladen met cadeaus om de overwinning van het licht en het leven te vieren.
Heidens
Volgens Lévi-Strauss is het achterliggende idee bij al deze feesten de macht van de doden, die tijdelijk terugkeren op aarde en daarmee de normale orde op z’n kop zetten. Hij haalt een uitspraak van Salomon Reinach aan: “De heidenen plachten te bidden tot de doden, terwijl de christenen bidden voor de doden.” Het lekkers en de cadeautjes die de (brave) kinderen zogenaamd uit de ‘andere wereld’ van de Kerstman krijgen, zijn de offergaven waarmee de volwassenen de doden tevreden houden en zo de gemeenschap beschermen, en het leven vieren.
De Kerk heeft dus wel gelijk, schreef Lévi-Strauss, als zij in de figuur van de Kerstman een heidens overblijfsel ziet. Maar ze heeft geen gelijk dat ze dat afkeurt, want het instandhouden van de illusie dat de vermomde figuren een bovennatuurlijk verschijnsel zijn, pakt voor iedereen goed uit: voor de kinderen (of anderen die normaliter onderaan de maatschappelijke ladder staan) is het een feestje dat alles eens om hen draait en dat ze worden verwend, en de volwassenen geeft het een fijn, warm gevoel om even onbeperkt en onvoorwaardelijk vrijgevig te zijn en de onbevangen vreugde van de kinderen te ervaren.
Schedels
Tot zover Lévi-Strauss. Ik moet bekennen dat ik zijn analyse niet overal overtuigend vind of zelfs maar kan volgen, maar het idee van de winterfeesten als uitbeelding van de terugkeer van de Dood / de doden in de herfst en winter, en het geven van lekkers en cadeautjes bij wijze van zoenoffer, om de dood af te kopen, spreekt tot de verbeelding. Het via een anoniem-makend ritueel ‘offeren’ van voedsel en goederen aan de zwaksten binnen de gemeenschap doet denken aan de ‘maaltijden van/voor Hecate’ waarover ik eerder schreef.
In Wales bestaat de traditie van Y Fari Lwyd, of Mari Lwyd. Dat is een geheimzinnige figuur met een paardenschedel of houten paardenhoofd op een stok onder een gordijn of laken, die met zingende begeleiders langs de huizen gaat en met de bewoners humoristische, rijmende beledigingen uitwisselt. Daarop wordt het groepje binnengelaten en krijgt drank en eten aangeboden, want dat brengt geluk.
Het komt me aannemelijk voor, dat Mari Lwyd de belichaming van een spookpaard is, een afgevaardigde van het dodenrijk, misschien zelfs wel de goddelijke vorstin van het dodenrijk in eigen persoon. En ik meen wel eens te hebben gelezen of gehoord dat de uitgeholde pompoenen of rapen van Halloween en Sint-Maarten eigenlijk schedels voorstellen, en de lichtjes erin de zielen die tijdelijk op aarde zijn teruggekeerd.
Groen
Bij kerst horen de kleuren rood, wit en groen. Wit kan staan voor het licht dat terugkeert, maar ook voor de kleurloze kilheid van sneeuw en ijs of de bleekheid van doodsbeenderen. Rood is de kleur van het bloed en kan dus het leven symboliseren, maar ook de (gewelddadige) dood en het is de kleur van gevaar. Zelfs groen kan enigszins ambigu zijn, zoals begin januari was te zien in een kort filmpje over de Groene Man. Maar groen betekent bovenal leven. Groen is de wedergeboorte van de natuur in de lente, en in de winter geven de groenblijvende naaldbomen, hulst (met rode besjes) en maretak (met witte besjes) aan dat het leven nooit helemaal verdwijnt. Zaza de Ridder vertelt in het artikel ‘De komst van de Kerstman. Een onderzoek naar het imago van de Kerstman in Nederland’ in het laatste nummer van het e-zine Vertelcultuur, dat de Kerstman niet altijd werd voorgesteld met een rode mantel. Zijn kleding kon ook groen zijn. Daarnaast had hij vaak een boompje bij zich of groene takken op zijn muts. Wellicht vormt de associatie van onsterfelijk groen met het kerstfeest (of andersom) een deel van de verklaring waarom de ‘heidense’ Groene Man juist in kerken een populair motief werd.
Verkleed
Dat de Kerstman een uit Amerika overgenomen figuur zou zijn, zoals veel mensen denken en ook Lévi-Strauss kennelijk meende, klopt niet helemaal. Ook vóór de Tweede Wereldoorlog, zelfs vóór de bekende advertenties van Coca-Cola uit de jaren dertig werd in Nederland al kerst gevierd met een Kerstman. Het werd nog tot eind jaren zestig gezien als een gebruik in vooral gezinnen met een (gedeeltelijke) Duitse achtergrond. Mensen die al Sinterklaas vierden met cadeautjes, deden niet ook nog eens zoiets met de Kerstman. Ook dit is te lezen in het artikel ‘De komst van de Kerstman’ (Vertelcultuur jrg.5 nr.2). Er wordt een krantenbericht uit het eind van de 19de eeuw geciteerd: “Het gebruik om een verkleed persoon rond te laten gaan onder den naam van den Kerstman vindt in Duitschland nog veel gevolg.”
In Ierland, Newfoundland en enkele andere gebieden bestaat de wintertraditie van ‘mumming’ waarbij mensen zich verkleden en van huis tot huis gaan, waar zij voedsel en drank aangeboden krijgen. Of ze voeren een dans of toneelstukje in verzen op waarin de strijd tussen de krachten van het licht en de krachten van de duisternis wordt uitgebeeld. Het woord ‘mumming’ zou verband houden met de uitdrukking “mum’s the word” die betekent: mondje dicht. To mumble, ‘mompelen’, is volgens een etymologisch woordenboek [1] het onduidelijke geluid dat iemand voortbrengt die probeert te praten met gesloten lippen. Men veronderstelt dat de toneelstukjes vroeger zonder tekst, als pantomime, werden gespeeld. Op de Waddeneilanden verkleden mensen zich in december om soortgelijke feesten te vieren. Op Texel heet het Ouwe Sunderklaas en de mensen leveren daarbij “op humoristische, scherpe of platvloerse wijze” commentaar op de Texelse actualiteit. Bij het ‘opkleden’ op Vlieland komen verklede personen op bezoek en moeten de mensen raden wie of wat zij uitbeelden. De verklede personen mogen niet spreken, maar alleen antwoorden door ja of nee te knikken. Zo heeft elk eiland een eigen variant.
Het verkleden of vermommen is onderdeel van veel winterfeesten en helpt iemand in de rol te komen. Ik was als tiener eens aanwezig bij het omkleden van een man die Sinterklaas zou spelen voor een kleuterschool. Het aankleden was een heel ritueel op zich, met meerdere lagen kleding en natuurlijk de baard, mijter en tenslotte de staf. Bij elk onderdeel veranderde de man iets meer in Sinterklaas. Dat ervoer hij zelf zo, zei hij. Op het moment dat hij de staf kreeg aangereikt, was de transformatie compleet.
“Je denkt aan hoe ze geleefd hebben en doodgingen,” zegt een stem in een recent filmpje over Mari Lwyd over de paardenschedels,“maar terwijl je ermee bezig bent, veranderen ze en komen ze opnieuw tot leven, worden ze herboren (…) Het is alsof de geest van het paard in je komt of zo, ik weet het niet.”
Kritiek en spot
Een oud woord voor masker is mom, of mombakkes. Het zou zijn ontstaan uit het Franse momer, ‘zich vermommen, een masker opzetten’ en ook iets te maken hebben met het Spaanse of Portugese momo, ‘grijns’. [2] Het woord mom wordt tegenwoordig alleen nog gebruikt in de uitdrukking ‘onder het mom van…’. Het zit natuurlijk ook in het woord vermomming. Vermommen en ‘mumming’ lijken me aan elkaar verwant.
Onherkenbaarheid is een aspect van het vermommen, dat onmiskenbaar voordelen heeft in een kleine gemeenschap (of een wereld met de technologie voor gezichtsherkenning). De anonimiteit maakt het mogelijk dingen te doen die anders niet zomaar gedaan, en dingen te zeggen die anders niet zonder negatieve gevolgen voor de spreker gezegd zouden kunnen worden. Mari Lwyd zingt komische beledigingen, Sinterklaas spreekt kinderen die niet naar hun ouders luisteren vermanend toe, en in sinterklaasgedichten worden de ontvangers van de geschenken soms op de korrel genomen. De onherkenbaarheid maakt het niet alleen mogelijk om gerechtvaardigd commentaar te leveren op de gang van zaken, maar ook om zich te misdragen. Bij de feesten op de Waddeneilanden kunnen vrouwen in hun billen worden geknepen en op Facebook las ik iets over een opdringerige school-Sinterklaas die de juf op schoot wilde nemen (de juf weigerde).
Afgelopen zomer las ik Lucianus’ satirische dialoog De tragiek van de goden, waarin de godheid Momus (zijn naam betekent zoiets als: hoon, spot, verwijt) de enige is die onomwonden kritiek durft te leveren en lachend de draak steekt met de andere goden. Toen ik dat las, vroeg ik mij af of er een verband zou bestaan tussen de diverse vermommingstradities en de god Momus.
Op internet las ik dat schrijvers vanaf de Renaissance teruggrepen op de tekst van Lucianus om onder het mom van Momus kritiek te uiten op de gevestigde orde. In de wereld van toneel en muziek werd Momus de schutspatroon van humoristische satire en komische acteurs werden ‘zoons van Momus’ genoemd. Er ontstonden tal van organisaties met ‘Momus’ in hun naam die zich bezighielden met zang, dichtkunst, toneel, gemaskerde bals en liefdadigheid. Vanaf 1841 organiseerde in Maastricht de Sociëteit Momus het carnaval, en in New Orleans legde vanaf 1872 de carnavalsorganisatie Knights of Momus zich voor de optochten van Mardi Gras speciaal toe op satirische en oneerbiedige themas. In 1991 weigerde dit genootschap inzage te geven in de ledenlijst. Het stadsbestuur had dit verplicht gesteld om te kunnen controleren of er niet werd gediscrimineerd. Later oordeelde de rechter dat deze verplichting ongrondwettelijk was. Het kon geheim blijven wie er achter de maskers schuilgingen.
Goed en kwaad in de feestdagen
De donkere dagen van december worden in Nederland meestal ‘de feestdagen’ genoemd. Met name de laatste dagen, van kerst tot nieuwjaar, worden als één geheel beleefd, omdat veel mensen dan vrij zijn. Het morele of moralistische aspect dat Lévi-Strauss via de Pueblo-Indianen ontdekte aan de Kerstman, komt in die periode volop tot uitdrukking. Hoewel bij het Sinterklaasfeest de zak en de roe als straf voor stoute kinderen zo goed als verdwenen zijn, wordt er flink gediscussieerd over de toelaatbaarheid van Zwarte Piet. Goede doelen vragen in december om bijdragen, krantenbezorgers bellen aan om een fooitje te krijgen, werknemers die het niet breed hebben hopen op een kerstpakket of kerstbonus. Staatshoofden houden een kersttoespraak waarin zij hun onderdanen oproepen slecht gedrag achterwege te laten en zich te richten op het goede. Wat het slechte en goede precies behelst, wordt verschillend ingevuld, maar daar komt het op neer. En alom wordt gemopperd op die ànderen, die van kerst een (vr)eetfeest maken zonder bezinning of traditie.
Stiekem voelt menigeen zichzelf ook wel een beetje schuldig, of probeert te bedenken hoe ‘het allemaal’ beter zou kunnen. De een wijst er op dat feestdagen onmisbaar zijn als verbindende rituelen op de grens tussen verleden (traditie) en toekomst (nieuwe ontwikkelingen), en hoe fijn het is om ook rituelen met een andere achtergrond dan de jouwe te kunnen vieren, of zelf nieuwe rituelen te bedenken; een ander verkondigt dat ‘de feestdagen’ niet op één gezellige hoop zonder duidelijke identiteit gegooid mogen worden; en een derde pleit er dan weer voor, de terugkeer van het licht niet langer als Jezus’ verjaardag maar als universeel-menselijk zonnewendefeest te vieren, en de kerstboodschap van vrede en zorg dragen voor anderen het hele jaar door centraal te stellen. De feestdagen worden bij de meesten afgesloten met het afsteken dan wel veroordelen van vuurwerk ‘om de boze geesten te verjagen’, en het maken van goede voornemens voor het nieuwe jaar.
Fout
Maar wat deed Trump nu precies fout, toen hij het meisje vroeg of ze nog in de Kerstman geloofde? Wat nu als hij er oprecht moeite mee had haar ‘fake news’ over de Kerstman te vertellen? (Ik denk niet dat dat het geval was, maar stel.) Ook dan was het betreurenswaardig. Want er is meer in het bestaan dan ‘news’ en ‘fake news’. Iets kan onbewezen of zelfs onbewijsbaar zijn, en toch vol van betekenis. Soms zelfs op meerdere, onderling tegenstrijdige manieren. Iets kan metaforisch, allegorisch, symbolisch, lachwekkend, overdreven, provocerend of opzettelijk vreemd zijn uitgedrukt, bedoeld om mensen aan het denken te zetten. Iets kan satire zijn, of ironie. Naema Tahir legde dat met gevoel voor humor kort na de jaarwisseling uit in een column in Trouw: “Als ik bijvoorbeeld zou zeggen dat ik een oliebol ben, omdat ik taalfouten blijf maken, bedoel ik dat ook niet letterlijk.” Ze constateerde verbijsterd dat veel volwassenen zoiets niet meer begrijpen.
Maar er is meer aan de hand. Redenerend in de lijn van Lévi-Strauss: het besef dat de tovenaar uit het hoge Noorden die op een vliegende slee cadeautjes brengt naar alle brave kinderen niet bestaat, is een stap op weg naar de wereld van de ‘grote mensen’. Toetreden tot de wereld van volwassenen is begerenswaardig, maar heeft ook iets ontluisterends. Het moment dient zo lang mogelijk te worden uitgesteld, de teleurstellend fantasieloze realiteit zo lang mogelijk verzwegen: deze gedachte smeedt een geheim verbond tussen alle volwassenen. Het verbond berust op een ongeschreven code die het verbiedt kinderen met bepaalde feiten te confronteren voordat zij er zelf blijk van hebben gegeven daar aan toe te zijn. Men hoeft zich niet eens bewust rekenschap te geven van deze norm om het toch zo te voelen. Trumps fout was dat hij die code overtrad. Hij verbrak de discretie van het zwijgen, hij pleegde verraad aan het verbond der volwassenen: hij werd – niet naar de letter, maar wel naar de geest – een eedbreker!
P.S. Op de valreep kreeg ik nog een stukje uit Trouw onder ogen, waarin sprake is van sjiitische kerstmannen. Eildert Mulder vertelt er onder meer dat een Iraanse diplomaat in Libanon een diepe betekenis zag in het gegeven dat het feest van de geboorte van de profeet Jezus samenviel met de verjaardag van de revolutie tegen de sjah. Zelf was ik jaren geleden bij een midwinterviering van Iraanse ballingen (Shab-e yaldā, waarover trouwens in december iets was te lezen in Trouw). Iemand legde me toen uit dat gedachte dat de donkerste tijd onvermijdelijk gevolgd zou worden door de overwinning van het licht, bovenal in politiek hoopvolle zin werd uitgelegd: aan alle onderdrukking komt een eind.
P.P.S. Een Britse variant van het winteroffer aan de doden is het uitdelen van ‘soul cakes’. Dat zijn een soort broodjes met erbovenop krenten in de vorm van een kruis, die de mensen in de tijd van Allerzielen (begin november) aan de armen gaven, die hierom bedelend zingend langs de deuren gingen. Het geven van zo’n soul cake was een dubbel goede daad, omdat daarmee niet alleen een levende mens zo iets te eten kreeg, maar er bovendien een ziel uit het vagevuur werd bevrijd. Misschien, naast de traditionele mandarijntjes, sinaasappels en ander zonnig fruit, een aardig alternatief voor het snoepgoed van de winterse Sinten Maarten en Nicolaas?
[1] John Ayto: Dictionary of Word Origins. London 1990; paperback (Columbia Marketing) 1994
[2] Van Dale Groot Etymologisch woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen 1997