Anderhalf jaar geleden schreef Melusine een geleide visualisatie om haar oudste dochtertje op speelse wijze kennis te maken met het element ‘water’. Het meisje had dit erg leuk gevonden en vroeg regelmatig wanneer ze weer eens zoiets zouden doen. Nu was het dan zover. Dit keer stond het element ‘aarde’ centraal.
Samen veegden Melusine en haar inmiddels achtjarige dochter de ruimte schoon met de heksenbezem en daarna trokken ze een cirkel waarbij het element aarde werd aangeroepen. In het midden van de cirkel lag, net als de vorige keer, een collage die vooraf was gemaakt. In plaats van een kelk met water stond er nu een schaal met aarde uit de tuin. Op het punt in de visualisatie waarin het meisje van de boself een eikel krijgt, legde de moeder een echte eikel, die zij enige tijd daarvoor had gevonden in een naburig bos, in de hand van haar dochter.
Het meisje vond deze verbeeldingsreis mooi en spannend. Na afloop zei ze: “het leek wel alsof ik echt in slaap viel” en “ik kon het stemmetje van de mol helemaal zo horen, in mijn hoofd”. Die nacht heeft ze de eikel onder haar hoofdkussen gelegd, in de hoop de elf nog eens in een droom te kunnen ontmoeten.
Medeia
Het is herfst; een goed moment om in het bos te gaan wandelen. Je hoeft geen jas of laarzen aan, want we maken een ander soort wandeling dan gewoonlijk. Ons lijf blijft hier, maar de rest gaat op stap. We beginnen met te gaan zitten: hier op dit kussen. Ga zitten met je benen in kleermakerszit – of net wat je fijn vindt – en doe je ogen dicht. We gaan een boswandeling maken in een bos waar de herfst net is begonnen. De bomen beginnen van groen te verkleuren naar bruin, geel, rood en alles wat daar tussen zit. Het ruikt vochtig, zoet: naar aarde, bladeren en naar verval. Want wat nu in een tooi van warme kleuren is gehuld, is binnenkort zwart en leeg. Over een poosje is het winter: de donkere en stille periode in het jaar waarin alles ondergronds afwacht op een nieuw begin. Kijk om je heen en neem het bos in je op. Je stelt je niet voor dat je in een bos wandelt: je bent er.
De zon schijnt en je hoort hoe het bos vol leven zit. Je hoort vogels tjilpen en er scharrelt van alles door de struiken. Over een boomtak rent een eekhoorntje. Het leven is aan alle kanten om je heen; ook onder je voeten hoewel je dat niet kunt zien. Het pad voor je slingert door het bos en jij volgt het. Het is niet koud en het is heerlijk om buiten te zijn. Dit zou je vaker moeten doen! Je gaat zo op in je wandeling dat je in eerste instantie niet doorhebt dat het wat donkerder lijkt te worden. Het gaat zo geleidelijk dat je je afvraagt of het bos nou dichter is geworden of dat de hemel wat betrokken is. Je kijkt omhoog en ziet dat wolken zich aaneen aan het rijgen zijn. Ineens gaat het snel: het wordt schemerig op je pad en ineens voel je wat dikke druppels regen in je nek. Je versnelt je pas en de slaat de volgende bocht om. Daar zie je een bijzonder grote en dikke boom aan de rand van het pad staan. Je loopt er naar toe, om daar met je rug tegen zijn stam te schuilen voor de regendruppels.
Bij de boom aangekomen zie je dat de boom een grote kerf in zijn zij heeft. Nee, het is geen kerf: het is een grote spleet. Haast alsof iemand zich met een bijl de weg naar het binnenste van de boom probeerde te banen maar daar halverwege mee gestopt is. Het is wel een mooie plek om te schuilen. Je beweegt je rechterschouder in de spleet en schuifelt een klein stukje in het binnenste van de boom. Het is smal, donker, en je voelt wat kleverige spinnewebben langs je wang vegen. Het ruikt er naar boom en je kan geen hand voor ogen zien. Maar je staat er droog en ondanks – of juist dankzij – het ruimtegebrek voelt het knus aan. Het is zo smal dat je met je rug tegen de boom leunt en niet bang hoeft te zijn dat je omvalt: je kunt je benen even pauze geven; je blijft zo ook wel ‘hangen’. En kort moment sluit je je ogen en luistert naar het geluid van de regen die op de boom neerklettert.
Het lijkt net of de ruimte waarin je staat wat ruimer aan het worden is. En op de een of andere manier krijg je het gevoel alsof je best nog een paar stappen verder zou kunnen lopen. Je beweegt je rechtervoet naar rechts, haalt je linker erbij en herhaalt dat een paar keer. Ja, inderdaad: je kunt nog verder in het binnenste van de boom. Je beweegt je verder naar binnen en op een gegeven moment wordt het zelfs zo ruim dat je niet langer zijwaarts hoeft te schuifelen, maar gewoon rechtuit kunt lopen. Je merkt dat de gang afloopt: langzaam maar zeker ga je naar beneden. De gang is niet recht; hij draait linksom naar beneden. Op de tast ga je verder, naar het binnenste van de boom.
Plots sta je voor wat het einde van de gang is: een ruimte. Deze is gehuld in een zacht licht, afkomstig van een lantaarn, die aan een uitstekend stuk boomwortel aan de wand hangt. Je neemt de ruimte in je op. Het is duidelijk dat je je in het diepst van het wortelgestel van de boom bevindt, ver onder de grond. Het lijkt erop dat dit hol de woonplek van iets of iemand is. Nu je hier zo even staat raken je ogen gewend aan het licht en zie je steeds meer. Je ziet bijvoorbeeld dat de vloer van de ruimte met zacht mos is bedekt, en dat daar in de hoek een grote berg takken, bladeren en mos ligt. Net als je je afvraagt of dit iemands wintervoorraadje is of dat het brandstof voor een vuurtje is, beweegt de hoop. Je knippert met je ogen en kijkt nog eens goed. Ja, hij beweegt echt! Het lijkt alsof er iets in zit. Is het een dier, verstopt in die berg? De hoop beweegt nog meer. Je ziet dat er iets in zit dat eruit probeert te kruipen. Je ziet een gladde, wat uitstekende snuit, omkranst door korte dikke donkergrijze vacht. Je kent dit dier… je hebt het in de avondschemer wel eens in je tuin gezien, naast een hoopje aarde die het opgeworpen had. Het lijkt wel… is dit… een mol? Het dier kruipt uit zijn schuilplaats en je ziet dat het inderdaad een mol is. En een flinke: hij heeft een formaat van een weldoorvoede golden retriever!
Bang ben je niet, want niets aan het dier straalt kwaadaardigheid uit. Hij trekt zijn snuit op en snuift een paar keer. Alsof hij wil ruiken wie daar voor hem staat. Niet zo verwonderlijk, want de ogen die bovenaan z’n snuit zitten zullen hem niet veel vertellen. Dan richt het dier het woord tot je: “Zo, daar ben je dan. Eindelijk. Ik heb op je gewacht weet je!” Je mond gaat open maar je weet niet veel uit te brengen. De mol laat zich daar niet door van de wijs brengen en hij praat gewoon door, terwijl hij zijn lijf geheel en al vrijmaakt uit de takkenberg en zich naar je toe beweegt. “Ga lekker zitten, hier op deze hoop takken en bladeren. Ja, daar zo.” De hoop vormt inderdaad een comfortabel zacht plekje om te zitten. De mol schuifelt naast je. Je voelt een onweerstaanbare drang om hem even over de donkere vacht te aaien. De mol lijkt jouw gedachten aan te voelen, nog voor je die uit hebt durven te spreken. “Ga je gang hoor. En trouwens, kun je even krabben daar rechtsbovenaan… ja zo ja. En nu iets harder graag.”
De vacht van de mol is erg zacht, evenals jouw zitplek. Je merkt dat je toch wel moe geworden bent van je wandeling. Je besluit even uit te rusten en je doet je ogen dicht. De mol merkt dat je krabbende hand steeds langzamer begint te bewegen en knort zachtjes tegen je: “Als jij even een lekker dutje wil doen, is dat natuurlijk ook prima…” Het zachte blad, het knusse hol, de zachte vacht van de mol… Je merkt dat je langzaam wegzakt, in een diepe slaap. Het voelt alsof je verder zakt, door de bladerhoop heen, nog dieper de grond in. Het is een prettig gevoel: zwaar en loom. En terwijl je zo geborgen in de aarde uitrust, droom je. In je droom verschijnt er een elegant groen wezentje aan je. Ze houdt het midden tussen een elf en een bosnimf. Haar huid is lichtgroen en haar haren lang en roodbruin. Ze is gekleed in een tuniek gemaakt van alles wat je in een bos tegenkomt: bladeren, bloemblad, mos en schors. Haar oortjes steken puntig door haar steile haren heen. Ze glimlacht, waarbij haar wangen opbollen en twee kuiltjes vormen. Ze lacht naar je, waarbij ze haar hoofd iets schuin houdt.
“Dag [naam]” zegt ze. En je bent – na de sprekende mol – niet eens verbaasd meer dat ze jouw naam kent. “Fijn dat je even uitrust in mijn hol. Ik geloof dat je al met de mol hebt kennisgemaakt? Blijf zo lang je wil. En trouwens, ik heb een klein cadeautje voor je.” Ze drukt een prachtige donkerbruine eikel in je hand. “Neem deze maar mee naar huis en begraaf hem in je tuin. Misschien levert het je een klein eikje op in het voorjaar, misschien wordt het een lekker hapje voor de muizen of dassen, of misschien rot ‘ie weg en wordt hij zo weer onderdeel van de aarde. Dat is het spannende van de herfst: je weet nooit wat er straks in het voorjaar weer gebeurt. Maar er gebeurt altijd iets, dat is zeker!”
Haar hand die je jouwe raakt is zacht. Heel zacht: je verbaast je erover. En op dat moment hoor je de stem van de mol: “het is weer droog hoor!” en je beseft dat het zijn zachte vacht is die je voelt. Je opent je ogen een kijkt naar je hand. Daar, in de palm van je hand ligt een grote, donkerbruine eikel. Je zal hem in je eigen tuin in de aarde stoppen en je weet al waar – stel je dat plekje in je tuin maar voor. Je gaat het plekje markeren met een stok, zodat je iedere dag even kan kijken of je iets kunt zien opkomen.
Je bedankt de mol voor je verblijf in het hol en het dutje, en verlaat de ruimte weer langs dezelfde weg waarop je gekomen bent.
Neem de tijd om je weg terug door de boom af te leggen. En neem de tijd om langzaam weer in deze wereld terug te komen. Beweeg je vingers en je tenen en wiebel wat heen en weer. Haal een paar keer diep adem, en als je daar klaar voor bent open je je ogen.