Existing things have no nature – only a mixing and separating of what has been mixed.
Nature is a name given by human beings.
– Empedocles, geciteerd in: Armand Marie Leroi: The Lagoon1
Scala naturae
Op de tentoonstelling ‘De roep van de O’o – Natuur onder druk’ die tot 26 januari dit jaar te zien was in het Allard Piersonmuseum in Amsterdam, was een zestiende-eeuwse indeling van de natuur uitgebeeld die, zo informeerde een bordje aan de wand, terugging op Aristoteles (384 – 322 v.C.). In de hoek van een zaal was een soort gelaagde berg gemaakt, waar fraaie oude afbeeldingen van dieren op de verschillende lagen waren neergelegd en opgehangen. De hoogteverschillen op de berg wezen op een veronderstelde hiërarchie in de natuur, een opgaande lijn in volmaaktheid. Onderaan de hiërarchie bevonden zich ‘onderkruipsels’ zoals insekten en slangen, en daarvandaan klom het omhoog via vissen, vogels en zoogdieren. De top van de berg was voor de mens. Boven de berg in het plafond brandde een groot licht, dat God voorstelde.

De achttiende-eeuwse schrijver Charles Bonnet hanteerde eenzelfde indeling in graden van volmaaktheid als Aristoteles, hier in opklimmende volgorde opgesomd (dus niet visueel als trap weergegeven). Minst volmaakt: anorganisch en niet-bewegend (of onbezield: beide vertalingen zijn mogelijk), dat zijn de mineralen. Dan organisch en niet-bewegend. Dat zijn de planten. (Volgens Aristoteles hadden planten een ‘vegetatieve ziel’.) Vervolgens organisch en bewegend (bij Aristoteles met een vegetatieve en sensitieve ziel): de dieren. En tenslotte het meest volmaakt: organisch, bewegend en verstandig (met vegetatieve, sensitieve en cognitieve ziel): de mens. Afgebeelde pagina uit: Oeuvres d’histoire naturelle et de philosophie de Charles Bonnet, deel 7
Deze visie op de natuur is in Europa eeuwenlang gangbaar gebleven, legde het informatiebordje uit, en voor veel mensen is het nog altijd hoe ze naar de natuur kijken: er zijn lagere en hogere diersoorten en de mens vormt het summum. De mens staat aan het hoofd, bovenaan de berg of ladder (de goddelijke wereld maakte geen deel uit van de berg zelf). Onder de mens staan de dieren, onder de dieren de planten en helemaal onderaan liggen de mineralen.
Aristoteles’ idee over de indeling van de kosmos werd gedoceerd aan de middeleeuwse universiteiten van het Midden-Oosten tot Europa. In Europa worden veel van zijn begrippen traditioneel aangeduid in het Latijn. Aristoteles zelf schreef in klassiek Grieks, maar de kennis van die taal was hier lange tijd verdwenen. Pas in de vijftiende eeuw leerden geleerden in het christelijke deel van de wereld weer rechtstreeks Grieks lezen, maar de wetenschappelijke voertaal bleef het Latijn. De trap van toenemende perfectie die in het Allard Pierson aanschouwelijk werd gemaakt, is daardoor bekend als scala naturae.
De orde van belangrijkheid uit de scala naturae is te herkennen in het denken over morele keuzes. Mensen keuren het over het algemeen af wanneer andere mensen worden mishandeld of gedood. Wanneer het over dieren gaat, raken de meningen verdeeld. Mogen dieren worden gedood als ze een ziekte hebben die voor mensen gevaarlijk is? Zijn dierproeven acceptabel? Mag je vlees eten? Om mishandeling of het doden van planten en bomen maken maar weinigen zich druk en het uitbuiten van mineralen kent zo goed als geen uitgesproken tegenstanders.
Natuurverschijnselen zoals zonlicht en wind komen in de reeks mineralen-planten-dieren-mensen helemaal niet voor. Bezwaren tegen het onderwerpen van deze ‘onbezielde’ krachten om energie op te wekken, richten zich doorgaans op risico’s die de benodigde installaties vormen voor mensen en dieren. Men vraagt gewoonlijk niet of het ethisch verantwoord is om een stuwdam met elektriciteitscentrale te bouwen zonder daarvoor eerst toestemming te vragen aan de rivier, of om zonder overleg met de aardlagen naar gas te boren.
Wel gaan er wereldwijd stemmen op om, in navolging van een besluit uit 2017 over de Whanganui-rivier in Nieuw-Zeeland, wateren, bossen, natuurgebieden of andere ecosystemen formeel rechten toe te kennen,2 maar dit lijkt niet overal eenvoudig te realiseren. Het is des te moeilijker omdat politieke en economische grootmachten hoogst geïnteresseerd zijn in het zich goedschiks of kwaadschiks toeëigenen van zo veel mogelijk olie- en mineraalrijke gebieden (of hemellichamen) – en niet om daar de rechten van de natuur te gaan behartigen.
Wat is ‘de natuur’?
Wat is ‘de natuur’ eigenlijk? Wij denken daarbij in de eerste plaats aan bomen, planten, dieren en schilderachtige landschappen. Maar ‘natuur’ zit ook in het woord natuurkunde. Voor de studie of kennis van dieren en planten (en mensen) gebruiken wij een ander woord: biologie, de wetenschap van het leven (Grieks: βίος (bios): leven, levenswijze), of van levende wezens. De natuurkunde of fysica houdt zich bezig met natuurkrachten: de krachten die werkzaam zijn in de wereld en maken dat de dingen gebeuren zoals ze gebeuren. Het begrip ‘natuur’ wijst daar niet zozeer op het direct zichtbare, maar op iets onderliggends dat de zichtbare gebeurtenissen verklaart.3 En dan met name de krachten in wat de ‘niet-levende natuur’ wordt genoemd, want de levende natuur behoort tot het domein van de biologie.
Aristoteles verdeelde de wereld graag in overzichtelijke deelterreinen, maar het onderscheid tussen natuurkunde en biologie maakte hij niet op de manier zoals wij dat kennen. Het begrip biologie ontstond namelijk pas in de negentiende eeuw; het woord fysica is ouder dan dat. Een boek4 van Aristoteles staat vanouds bekend als zijn Physica.5 Fysica is afgeleid van het Griekse woord φύσις (fysis), dat als ‘natuur’ kan worden vertaald. Maar fysis is afgeleid van een werkwoord dat dingen als ‘ontstaan’ en ‘geboren worden’ aanduidt. Een studie van de fysis ging voor de oude Grieken over alle denkbare natuurverschijnselen, waarbij het leven misschien wel het intrigerendste natuurverschijnsel was. Aristoteles’ hiërarchische indeling van de natuur, die in het Allard Pierson aanschouwelijk werd gemaakt, is overigens niet ontleend aan zijn Physica maar is te vinden in andere boeken.

Hemelkaart van het stelsel van Ptolemaeus. Anoniem, 1660. Ptolemaeus (87 – 150 n.C) was een geleerde in Alexandrië die net als Aristoteles de aarde in het centrum van het heelal plaatste. In de wereld van het ondermaanse (mundus sublunaris) bevinden zich de vier elementen. De maan, de zon, de planeten en de sterren met de dierenriem bewegen zich allemaal in een eigen sfeer om de aarde heen. Deze indeling van de hemelen was eeuwenlang toonaangevend. De geleerden links- en rechtsonder op de plaat stellen mogelijk Aristoteles en Ptolemaeus voor. Collectie Rijksmuseum
Op basis van de hem beschikbare informatie veronderstelde Aristoteles dat de zon, planeten en de sterren niet aan verandering onderhevig waren. Zij waren onsterfelijk/onvergankelijk en bewogen eeuwig op dezelfde manier in perfecte cirkels om de aarde heen. Maar hierbeneden was alles voortdurend in verandering. Tussen de woelige wereld en de volmaakte hemelen in bevond zich de sfeer van de maan, die weliswaar een hemellichaam was, maar met de verschillende maanfasen toch een klein beetje veranderlijk.
Voor Aristoteles was het idee van een schepping of ontstaan vanuit het niets ongeloofwaardig. De wereld moest er eenvoudig altijd al zijn geweest en zou er altijd zijn en aan dat geheel kon niets worden toegevoegd of eruit weggenomen. Maar iedereen kon zien dat dingen hier op aarde niet eeuwig hetzelfde bleven: planten kwamen op en groeiden en gingen dood. Mensen en dieren werden geboren en stierven uiteindelijk. Voedsel veranderde in lichaam en afvalstoffen. Wat daar gebeurde, hield volgens Aristoteles in dat de verschillende deeltjes waaruit alles was opgebouwd, en die zelf wel altijd hetzelfde bleven, voortdurend met elkaar vermengd raakten of van elkaar los raakten, en van plaats veranderden.
Vier elementen
Aristoteles meende dat alles in de natuur op aarde bestond uit vier elementen die de lezers van Wiccan Rede bekend zullen voorkomen: aarde, water, lucht en vuur. Die vier elementen kwamen zelf weer voort uit oermaterie (prima materia), maar de oermaterie zelf kon, in tegenstelling tot de elementen, niet in de natuur worden waargenomen. Soms was er sprake van nog een vijfde element, quinta essentia, (‘vijfde essentie’ of quintessens) genoemd, of ook wel aether. Mogelijk werd hiermee hetzelfde bedoeld als met de oermaterie. Aether was het element waaruit alles in de onvergankelijke hemelen was gevormd.

‘Nieuwe ende alderneerstighste onderscheydinghe der elementen, van Antonius Saliba (…)’, 1695 – 1712. De wereld van de vier elementen volgens Aristoteles, met latere toevoegingen zoals de hel helemaal binnenin de aarde. In de buitenste sfeer van vuur voelen feniksen en salamanders zich thuis. In de sfeer daaronder zijn onder meer een staartster, een vliegende draak en een vurig zwaard te zien. In de twee luchtlagen boven de sfeer van het water onder meer een kikkerregen. Her en der zijn kleine duiveltjes te vinden. Collectie Rijksmuseum
De vier elementen konden volgens Aristoteles net als de planeten eigenlijk in concentrische ringen (sferen) om en over elkaar heen worden gesitueerd. Het aardse element had zijn plaats in het midden van alles. Daaromheen was de sfeer van het water, dan die van de lucht, en het vuur was het dichtst bij de maansfeer. De elementen werden gekenmerkt door de eigenschappen koude of warmte en droogte of vochtigheid en die eigenschappen konden in elkaar overgaan, waardoor een element in een ander kon veranderen. Zo kon iets als dor hout, waarin het element aarde de overhand had – dat hield in dat het vooral droog en koud was – veranderen in een vuurtje, wanneer de kou plaatsmaakte voor hitte. Vuur werd namelijk gekenmerkt door droogte en hitte. Maar het meeste in de natuur bestond uit samenstellingen waarin de elementen niet zo individueel herkenbaar waren als het element vuur in een vuurtje, of het element water in een rivier.
De aard (natuur) van de elementen was echter om terug te willen bewegen naar hun eigen sfeer, en daarom zakte aarde in water naar beneden, zolang er niets gebeurde om dat te verhinderen, en stegen de vlammen en de rook van het vuur door de lucht omhoog. Dat een steen omlaag viel, werd pas eeuwen later door Newton (1643 – 1727) verklaard door de zwaartekracht, het idee dat een grotere massa (de aarde in dit geval) een grotere aantrekkingskracht uitoefent dan een kleinere (de steen). Voor Aristoteles was het eerder een kwestie van ‘soort zoekt soort’: de steen bewoog in de richting van de aarde omdat de sfeer van de aarde zijn natuurlijke plaats was.
‘Over de natuur’
Aristoteles was niet de eerste die het had over elementen waaruit alles was gevormd. Diverse denkers, die soms worden samengevat onder de noemer ‘presocratische natuurfilosofen’, hadden vanaf de zesde eeuw v.C. al diverse ideeën in die richting geopperd, dikwijls in geschriften met de titel Over de natuur.6 Volgens de één7 was water de basis van alles, volgens een ander vuur,8 volgens weer een ander iets onbepaalds,9 en nog een ander10 hield het op ondeelbaar kleine deeltjes, die hij ‘atomen’ (van ἄτομος (atomos): niet meer deelbaar) noemde. Het achterliggende idee was dat het beste leven voor de mensen een leven in overeenstemming met de natuur was, en om die overeenstemming te kunnen bereiken moest men weten hoe de natuur in elkaar stak.
De Siciliaanse Empedocles (± 490 – 423 v.C.) was volgens Aristoteles de eerste die schreef over de vier ‘wortels’ of elementen die in verschillende verhoudingen alles in de wereld vormden, en over twee krachten die hierop inwerkten waardoor de dingen steeds weer veranderden. Alleen waren die twee krachten bij Empedocles niet zoals bij Aristoteles warmte/koude en droogte/vochtigheid, maar Liefde en Haat, die hij niet altijd precies zo noemde. Liefde kon bijvoorbeeld ook Harmonie heten, of Afrodite.
En de elementen noemde hij niet altijd aarde, lucht, water en vuur. Vuur kon hij bijvoorbeeld zon noemen, of water zee. Hij duidde de elementen ook wel aan met godennamen: water was de godin Nestis;11 vuur was Hefaistos of Hades (scheppend of vernietigend vuur), of Titaan; lucht was de wolkenverzamelende Zeus; en Hera was de vruchtbare aarde. Dat is althans wat moderne geleerden opmaken uit wat er van zijn werk is overgebleven.
Empedocles ging waarschijnlijk uit van cycli van kosmisch ontstaan, waarin de elementen onder invloed van Liefde samenkomen, en kosmisch vergaan, waarin zij zich van elkaar verwijderen onder invloed van Haat. De wereld zoals wij die kennen zit ergens tussen totale Liefde en totale Haat in. In een fragment dat volgens professor Peter Adamson in zijn podcast History of Philosophy Without Any Gaps niet zou misstaan in een horrorfilm, beschrijft Empedocles een stadium waar de Liefde minder sterk was als nu: “Daar ontsproten veel hoofden zonder nekken / en losse armen doolden er rond, verstoken van schouders, / en er zwierven eenzame ogen, die een voorhoofd ontbeerden. / De ledematen dwaalden rond zonder verbinding met andere lichaamsdelen.”
Empedocles verkondigde net zoals een aantal andere presocratische filosofen zijn filosofie in dichtvorm, en net zoals van het werk van veel oude denkers is het zijne slechts in fragmenten bewaard gebleven of teruggevonden, wat de interpretatie bemoeilijkt. Veel informatie over deze filosofen is afkomstig van Aristoteles en andere schrijvers. Er zijn beschrijvingen over hoe Empedocles in flamboyante kleding en bronzen sandalen rondliep en zichzelf als een god presenteerde. Men kan zich afvragen of die rondzwervende losse hoofden en armen niet eerder een vorm van poëtisch amusement waren, of iets om de nieuwsgierigheid naar zijn filosofie te prikkelen, dan dat ze volkomen serieus bedoeld waren. Aristoteles vond dat Empedocles onduidelijk schreef. Zelf pakte hij het prozaïscher aan.
Indelingen en rangordes
Aristoteles hield van indelingen maken. Hij verdeelde het universum in hoog (boven de sfeer van de maan) en laag (onder de maansfeer). Hij verdeelde het ondermaanse in elementen. Hij verdeelde de wereld in zeven klimaten, allemaal met hun eigen kwaliteiten (het Griekse klimaat was het beste). Hij verdeelde de natuur in een opgaande trap, vanaf de mineralen omhoog tot aan de mens. Hij verdeelde de treden van die trap weer verder, in verschillende groepen of families, gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken.
Hij hanteerde daarbij een ruimtelijk systeem waarbij de mens het uitgangspunt was, met aan de bovenkant het deel dat voedsel inneemt; onderaan was het deel waar er weer iets uitkomt; de voorkant was de kant waarheen het lichaam zich beweegt en de achterkant en links en rechts konden worden afgeleid uit de plaats van de voorkant. Wezens bij wie de posities van de delen het meest overeenkwamen met de posities die ze bij de mens hadden, stonden het dichtst bij de mens. Planten namen volgens Aristoteles voeding tot zich via hun wortels en scheidden vruchten af aan het andere eind. Zij stonden dus behoorlijk ver van de mens af en leefden als het ware ondersteboven. Nog aan het eind van de twintigste eeuw heb ik iemand horen vertellen dat men zich in de spirituele communicatie met bomen op de wortels en het onderste deel van de stam moest richten, omdat dat gedeelte het meest overeen zou komen met het hoofd van de mens.

Portret van Linnaeus in Sami-kleding, zoals dit te zien was op de tentoonstelling ‘De roep van de O’o. Natuur onder druk’ in het Allard Pierson. In zijn rechterhand houdt de natuurvorser een bescheiden plantje, dat hij iets minder bescheiden naar zichzelf noemde: het Linnaeusklokje (Linnaea borealis). In zijn linkerhand, nog net te zien in de hoek van het schilderij, een sjamanentrommel van de Sami, die hij eveneens bestudeerde. Foto: PZ
Vele eeuwen na Aristoteles bouwde de wetenschapper Linnaeus (1707 – 1778) voort op Aristoteles’ classificaties, in het boek Systema naturae (Het systeem van de natuur), dat voor het eerst in 1735 in de Nederlanden verscheen. Er zouden nog vele gewijzigde herdrukken volgen. Naar verluidt veroorzaakte Linnaeus’ systeem nogal wat ophef omdat hij de planten indeelde naar hun geslachtskenmerken. Dat vond men niet netjes.
Net als Aristoteles ging Linnaeus uit van een rangorde in de natuur, van het meest simpel (ijzer) tot het meest complex (de mens). Hij beschreef drie ‘koninkrijken’ in de natuur: dat van de dieren, de planten en de stenen of mineralen. De mens vormde geen apart rijk meer. Darwin (1809 – 1882) wordt gewoonlijk aangewezen als degene die onthulde dat de mens geen eigen hoge traptree op de scala naturae innam, maar verwant bleek aan andere primaten, maar daarin was Linnaeus hem al voor geweest. Wat nieuw was aan Darwins evolutietheorie was het aspect tijd: soorten konden niet alleen aan elkaar verwant zijn – dat konden ze bij Aristoteles al – maar de ene soort kon ook uit een andere zijn ontstaan. Het idee dat complexere, later ontstane soorten verder ontwikkeld waren en daarmee hoger stonden, hield evengoed nog stand zodat de mens voor velen nog altijd bovenaan stond en de hoogste intelligentie kreeg toegedicht. Nog altijd is het voor menigeen verrassend wanneer bijvoorbeeld kraaiachtigen of octopussen bijzonder intelligent blijken te zijn, naar menselijke maatstaven gemeten.
Het probleem met hiërarchische visies op de natuur
Een benadering van de natuur als hiërarchisch geordend met de mens bovenaan of anders toch op een gedeelde eerste plaats, is van invloed op de manier waarop de mens met de overige natuur omgaat: de mens is dan de baas. Een goede baas heeft oog voor de noden van zijn ondergeschikten en staat open voor klachten en adviezen, maar hij is wel de baas. Dit is eigenlijk nog altijd hoe het natuurbeleid wordt vormgegeven. Het is uiteraard lastig om rechtstreeks met dieren, landschappen of weersystemen te overleggen. Moeten vulkaanuitbarstingen worden uitgelegd als uitingen van aardschollen en zo ja, wie kan die uitingen dan begrijpen?12
“Hoe is het bestaan voor een uil?” was een vraag in een aflevering van televisieprogramma QI.13 Omdat uilen uitzonderlijk goed kunnen horen, opperde Alan Davies: luidruchtig. “Luidruchtig, oké”, antwoordde quizleidster Sandi Toksvig. “Maar dit is het punt: we hebben het over iets genaamd Umwelt, dat is het idee dat ieder levend wezen op aarde zijn eigen unieke manier heeft om zijn omgeving te begrijpen. Wij kunnen objectief analyseren welke zintuigen een uil heeft, maar we kunnen nooit werkelijk weten hoe het is om een uil te zijn.”
Toch bestaan in Nederland sinds 2022 enkele zoöps of zoöperaties, organisaties waarin alle levende wezens (Grieks: ζωος (zōos) = levend) een stem hebben in de besluitvorming. De niet-menselijke belangen worden daarbij vertolkt door een onafhankelijke ‘Spreker der Levenden’. Misschien kunnen we strikt genomen niet weten hoe het is om een uil te zijn, net zomin als we strikt genomen kunnen weten hoe het is om iemand anders te zijn. Maar we kunnen ons inleven in iemand anders, en we kunnen de omstandigheden van gebeurtenissen onderzoeken om te zien of daar aanwijzingen zijn te vinden die een andere benadering van ons vragen. Gaat die boom dood van ouderdom, of is de grond vergiftigd, of is er iets anders aan de hand? Het is mogelijk om te zoeken naar manieren waarop de verhouding tussen mensen en de rest van de natuur gelijkwaardiger kan worden gemaakt, naar situaties waarin het menselijke belang niet per se op de eerste plaats hoeft te komen.
Andere mensen
Maar tot de rest van de natuur behoren ook andere mensen. Aristoteles dacht dat slavernij een natuurlijk verschijnsel was. Hij onderscheidde (natuurlijk moest hij weer een onderscheid maken, al geloof ik niet dat dit onderscheid consequenties had voor de praktijk) ‘legale slaven’, dat waren mensen die tot slaaf waren gemaakt, en ‘natuurlijke slaven’. De laatsten waren mensen die niet slim genoeg waren om zelf na te denken; zij moesten gecommandeerd worden en waren vergelijkbaar met lastdieren. Vrouwen waren van nature minder hoogstaand dan mannen, maar wel iets hoger dan slaven. Het was volgens Aristoteles vanzelfsprekend en wenselijk dat vrije mannen de baas waren over vrouwen en slaven. Net als de elementen hadden verschillende mensen hun eigen ‘natuurlijke plaats’.
Ook de evolutietheorie is door menigeen op een hiërarchische manier uitgelegd waar het mensen betrof. Mensen met een donkere huidskleur zouden primitiever, minder ver geëvolueerd zijn dan die met een lichtere huid. Bleke Britten uit de hogere kringen stonden volgens de mannen van WC-eend, ik bedoel volgens die Britten zelf, helemaal bovenaan de ladder en hadden de taak de rest van de mensheid te leiden. Andere koloniale machthebbers (zoals aan deze kant van het Kanaal) en missionarissen zagen zichzelf op een vergelijkbare manier.

‘The White Man’s Burden’ is de titel van een gedicht van de Brit Rudyard Kipling waarin hij de Amerikanen opriep het voorbeeld van de Britten te volgen en de ‘last’ op zich te nemen om ‘minder ontwikkelde’ volkeren naar de westerse beschaving te voeren. Dat ging natuurlijk het best wanneer de desbetreffende gebieden werden ingelijfd bij het eigen rijk. De publicatie van het gedicht in februari 1899 viel samen met het begin van de Filippijns-Amerikaanse oorlog. Behalve de Filippijnen bezetten de Amerikanen in die periode ook Puerto Rico, Guam en Cuba. Deze spotprent door Victor Gilliam verscheen in het Amerikaanse tijdschrift Judge op 1 april 1899. Afbeelding via Wikipedia
Meer en meer raken groepen die vroeger als ‘hoger’ werden aangeslagen die status nu kwijt en dat leidt nogal eens tot conflicten. Filosoof Eva von Redecker denkt dat het idee van ‘bezit’14 hierin een cruciale rol speelt: “Vrouwen en mensen van kleur waren vroeger het wettelijke eigendom van de witte westerse man. En hoewel de instituties die die beschikkingsmacht garandeerden nu zijn verdwenen, probeert het dominante systeem toch de macht en controle in stand te houden. (…) Hoe dat doorwerkt zie je bij femicide. Het zijn juist de mannen die zeggen, ‘ik zou alles voor haar doen, ik leef voor mijn vrouw’, die uiteindelijk in staat zijn haar te vermoorden wanneer er jaloezie en angst voor verlies bij komt kijken. Er is een belangrijk scharnierpunt waarbij willen controleren en bezitten overgaat in agressie: de vernietiging van fantoombezit.”
Thijs de Zeeuw, ‘Spreker der Levenden’ in Amsterdam-Noord, ziet een duidelijke overeenkomst tussen uitbuiting van mensen en uitbuiting van de natuur. Op een voormalige scheepswerf zijn bomen en planten neergezet om de vervuilde grond te zuiveren. Die “worden letterlijk gebruikt om het vuile werk op te knappen. Net als de havenarbeiders hier op de scheepswerven”. Voor de voormalige havenarbeiders zijn er inmiddels zorgvoorzieningen. Maar de bomen moeten aan het eind van hun arbeidsperiode bij het chemisch afval.
Zoeken naar alternatieven
Het is niet nodig of zinvol om alle indelingen die terug te voeren zijn op Aristoteles compleet overboord te gooien. Classificaties hebben wetenschappelijke waarde. Indelingen waarmee Aristoteles begon, zijn in de loop der tijd steeds bijgewerkt naar nieuwere inzichten. Zo werden paddenstoelen lange tijd ingedeeld bij het plantenrijk, maar vormen ze tegenwoordig met schimmels een eigen rijk. Ook bepaalde dieren of planten die eerder tot de ene familie werden gerekend, kunnen nu tot een andere worden gerekend. En sommige dieren die bij Linnaeus nog werden genoemd, zoals draken en eenhoorns, worden door de huidige wetenschap helemaal nergens meer bij ingedeeld.
Het idee van de vier elementen is inmiddels in de wetenschap uitgegroeid tot het periodiek systeem van elementen, waar nog steeds nieuwe elementen bij worden gevonden. Op dit moment zijn het er 118. De klassieke vier elementen zijn een andere weg ingeslagen en leven vooral symbolisch voort, met name in magische of semi-magische denkwijzen en typeringen zoals de astrologie, de biodynamische landbouw of de Myers-Briggtest. Zo’n indeling wil wel eens leiden tot al te starre oordelen, in de trant van: die vijf arbeiders zijn allemaal luchttypes dus die moeten in verschillende ploegen komen want anders zitten ze maar te kletsen en komt er niets tot stand. Helemaal dubieus wordt het wanneer de elementen niet in een egalitaire cirkelvorm worden gedacht, maar in een kwalitatieve rangorde, en bijvoorbeeld iemand vanwege een dominantie van het element vuur in haar horoscoop zonder aarzelen een ‘natuurlijk leiderschap’ krijgt toegedicht. Bij dergelijke associaties is grote voorzichtigheid geboden en er zijn andere, niet-symbolische aanwijzingen nodig om zulke veronderstellingen te staven.

“Ziet hier, ô kinderen, de vier hoofdstoffen samen verbeeld: lucht, water, vuur en aarde…” Onder de afbeeldingen van de vier elementen een berijmde uitleg van de goden, dieren en zaken die bij de elementen zijn afgebeeld. De kinderen werd aangeraden de elementen goed te bestuderen, maar de ‘heidense’ verhalen niet te serieus te nemen: het is allemaal ‘beuzeltaal’. Prent uit 1806 – 1830. Collectie Rijksmuseum
Maar een indeling in vieren blijft zeer bruikbaar als geheugensteun: de twaalf tekens van de dierenriem bijvoorbeeld zijn makkelijker te onthouden in groepjes van vier elementen (of anders vier seizoenen) dan met twaalf tegelijk. Aan zo’n indeling kun je associatief weer andere dingen koppelen. Bij zo’n ordening hoeven bepaalde delen niet boven andere te worden gesteld. Net als de seizoenen verschillen ze van elkaar in hoedanigheid, maar het ene is niet belangrijker dan het andere. Mensen hebben vaak wel een voorkeur, maar die voorkeuren kunnen verschillen zonder dat iemand daarbij per se gelijk en een ander ongelijk heeft. In deze tijd waarin veel mensen een smartphone op zak hebben waarmee ze op elk moment informatie kunnen opzoeken, lijkt het minder belangrijk om dingen zelf te onthouden. Toch kan het geen kwaad om in jezelf een extra manier te hebben om informatie op te slaan en op te roepen. Een ‘geheugenpaleis’ met vier elementaire muren of hoeken op gelijk niveau vormt daarvoor een goede denkstructuur.
Minder een beroep doen op energieverslindende servers zou de natuur ongetwijfeld ten goede komen. Minstens zo belangrijk is echter dat we niet alleen ons geheugen, maar ook ons voorstellingsvermogen trainen. Dat we ons oefenen in andere manieren van denken over onze omgang met de wereld om ons heen, waarbij vaste noties en waardeoordelen (in elk geval tijdelijk) terzijde worden gelegd, zodat in elke situatie steeds weer gezocht kan worden naar wat daar, op dat moment, de meest passende benadering lijkt.
Poëzie, kunst, mythen, mystiek
Is, om eens iets te noemen, wetenschappelijk proza in alle gevallen de beste manier om de natuur te benaderen? Wetenschapster, schrijfster en ontdekkingsreizigster Arita Baaijens heeft daar na haar ervaringen in andere culturen bedenkingen bij gekregen. “Niet dat ik in het bestaan van natuurgeesten geloof. Ik voelde dat verering geen vage poespas is, maar een uiting van een relatie met levende natuur waar wij deel van uitmaken.” Sindsdien zoekt ze naar een taal15 waarin die relatie tot uitdrukking kon worden gebracht in onze eigen cultuur. “Hoe breng je dat over? Ik vind dat heel lastig”, zei ze in het radioprogramma Vroege Vogels. “Ik heb gesproken met mensen die de energietransitie op zee begeleiden en van goede wil zijn, maar weet je, uiteindelijk: targets, doelen, dingen moeten gehaald worden… We spreken een verschillende taal.”
In haar boek Paradijs in de polder schreef ze: “Wat we nodig hebben zijn nieuwe woorden waarmee we elkaar kunnen vertellen wat ertoe doet en wat het leven de moeite waard maakt. (…) We zoeken eigentijdse woorden en beelden, vitaal, aansprekend, vernieuwend en verbindend. Taal, kortom, die ons eropuit stuurt om te verkennen wat we over het hoofd hebben gezien.” En in het recent verschenen In gesprek met de Noordzee – Op zoek naar een nieuwe relatie met de natuur schrijft ze: “De truc is het denkende brein vrijaf te geven. Dat brein doet namelijk de hele dag niets anders dan signalen uit de chaotische wereld zo presenteren dat het resultaat klopt met wat de denker denkt dat waar is. Uitvinders, kunstenaars en topwetenschappers weten daar alles van, zij stappen ook regelmatig uit die bubbel om de wereld als Alice in Wonderland tegemoet te treden.”
Voor dit laatste boek ging ze onder meer met stemkunstenares Hanna Tuulikki naar Schotland, waar de kunstenares een lied voor de grijze zeehonden zong. Die waren aanvankelijk nergens te bekennen, maar ze kwamen aangezwommen om te luisteren naar het lied. “Onderzoekend en belangstellend kijken we elkaar aan, de zeehonden en ik, alsof we elkaar ergens van kennen en ons suf peinzen wie de ander ook alweer is.” Door deze ervaring leerde Baaijens de verhalen over selkies en over verdronken zeelieden die zeehonden werden beter te begrijpen. “En dan zien en horen de besnorde torpedo’s ook nog eens bovenmenselijk goed. Zouden ze om die reden in Schotland bekendstaan als zieners en raadgevers?”
Moreel besef van elementen
In haar podcastserie Taal voor de toekomst – In gesprek met de Noordzee sprak Arita Baaijens met wetenschappers en kunstenaars. In de zevende aflevering ‘Over taal die ademt als eb en vloed’ kwam hoogleraar Iraanse en Perzische Studies, schrijver en vertaler Asghar Seyed-Ghorab aan het woord over poëzie en mystiek.
De podcastmaakster leek van hem te willen horen dat mystiek en metaforen in het Nederlands, in tegenstelling tot het Perzisch, niet goed mogelijk waren, maar Asghar Seyed-Ghorab wierp tegen dat het Nederlands vol spreekwoorden en metaforen zit en dat de literatuur wel degelijk mystieke poëzie kent. Maar hij gaf toe dat het Nederlands de afgelopen decennia zo sterk is veranderd dat zijn studenten oudere teksten, bijvoorbeeld uit de jaren ’50 of ’60, al niet goed meer begrijpen. Metaforen vinden ze ook moeilijk. Zij willen dat hun docent zich duidelijk uitdrukt, concreet dingen benoemt. “Nederlands is een zakelijke taal, tenminste in mijn ervaring”, zei hij. “Als je een beetje metaforen gebruikt dan ben je meteen dromerig, poëtisch; en je wordt eigenlijk uitgesloten, in een hoek geduwd: met jou zijn geen zaken te doen, je bent niet serieus.” In het Perzische taalgebied behoren gedichten, en daarmee een poëtische of metaforische manier van spreken, veel meer tot het dagelijks leven. Het is niet iets van de elite; iemand hoeft zelfs niet te kunnen lezen om verscheidene versregels uit het hoofd te kunnen citeren.

De profeet Ibrâhîm (Abraham) is op bevel van koning Nimrûd met een grote katapult in het vuur gegooid. Maar binnen in het vuur is een paradijselijke tuin ontstaan waarin de profeet op een troon zetelt. Qisas al-Anbiyâ (Profetenverhalen), fol.26. Perzisch, ca. 1580. Spencer Collection, The New York Public Library
Baaijens wilde weten of in het Perzisch bijvoorbeeld het land of de wind spreekt. Asghar Seyed-Ghorab: “Daar komen we op het niveau van metaforen (…) Maar bijvoorbeeld de vier elementen wind, water, vuur, aarde: die spreken. Bij de dertiende-eeuwse dichter Rumi hebben de elementen zintuigen. Het gaat verder dan dat ze kunnen spreken; ze hebben bewustzijn.” Hij noemt het verhaal dat Rumi vertelt over Abraham, die door de slechte koning Nimrud in het vuur werd gegooid. Het vuur weigert dan Abraham te verbranden, omdat het wel beseft dat zoiets niet mag. “De wind heeft ook een bepaalde opdracht van God. Ieder schepsel weet wat het moet doen.” Dit middeleeuwse idee van de schepping als structureel geordend geheel waarin morele kennis besloten ligt, is deels ontleend aan Aristoteles en werkt nog steeds door in het taalgebruik.
Op de vraag of er nog altijd iets te merken is van de gedachte dat de elementen een bewustzijn en handelingsvermogen zouden hebben, antwoordde de hoogleraar: “Dat weet ik niet, daar moet je eigenlijk onderzoek naar doen (…) Je hebt nu allemaal geestelijken die zeggen dat als er te veel zonden zijn begaan in de maatschappij, er overstromingen komen. Maar de volgende vraag is: bedoelen ze dat water het bewustzijn heeft om mensen te bestraffen voor hun zondes, of niet? Die stap wordt niet gezet.”
Reïncarnatie?
Zou het de moeite waard zijn om nog eens te kijken naar de ‘onduidelijke’, dichterlijke Empedocles? Volgens sommigen geloofde hij, net als Pythagoras en zijn volgelingen, in een vorm van reïncarnatie. Het idee van zielsverhuizing past goed in een filosofie over een wereld waarin alles steeds opnieuw wordt opgebouwd uit dezelfde elementen, uiteenvalt, en weer op een andere manier wordt opgebouwd.16 In het fragment dat ik helemaal aan het begin aanstipte, verklaart hij: “(…) bij sterfelijke wezens bestaat geen ter-wereld-komen, net zo min als een einde in de gruwelijke dood; er is slechts vermenging en scheiding van wat eerder vermengd was. (…).” Dit hoeft niet te wijzen op het idee van zielsverhuizing. Maar in een ander fragment zegt hij: “Want ik was al eens een jongen en een meisje, een struik, een vogel en een vis, die al zwemmend uit de zee omhoog springt.”17 Volgens Diogenes Laertius, die dit fragment heeft genoteerd, betekent dit dat “de ziel zich bekleedt met allerlei vormen van dieren en planten”. Wanneer er inderdaad sprake is van een individueel ‘ik’ dat in al die gestalten dezelfde identiteit heeft, lijkt het wel zoiets te moeten betekenen.

Offer van Iphigenia. Vorst Agamemnon was bereid zijn eigen dochter te slachten als offer voor Artemis. NB Offervlees werd gewoonlijk opgegeten door de celebranten! Artemis verwisselde de jonge vrouw voor een hert en voerde Iphigenia naar het verre Tauris, waar zij als priesteres van de godin op zeker moment voor de keus kwam te staan of ze haar broer Orestes aan de godin moest offeren. Fresco uit Pompeii, nu in het Nationaal Archeologisch Museum van Napels
Net als de Pythagoreërs keurde hij het eten van vlees af met het argument dat de dieren wel eens iemands eigen gereïncarneerde familieleden konden zijn. In een fragment beschrijft hij hoe een vader “zijn eigen zoon, die een andere gestalte heeft aangenomen” slacht en “doof voor zijn kreten, / bereidt na de slacht in zijn huis <hem tot> een kwalijk maal. / Op dezelfde wijze grijpt een zoon zijn vader, en kinderen hun moeder, / beroven hen met geweld van het leven en verslinden het eigen vlees.” Elders roept hij uit: “Zullen jullie dan niet ophouden met het afgrijselijke gemoord? Zien jullie niet / dat jullie, zonder je ergens om te bekommeren, elkaar verslinden?”
Mogelijk moet dat meer poëtisch dan letterlijk worden gelezen. Maar ons voor te stellen dat dieren – en waarom dan niet meteen ook maar maar planten, rivieren, en andere delen van de natuur – nauw verwant aan ons zijn, of zelfs onszelf in een andere gedaante zijn, lijkt mij geen slecht gedachtenexperiment bij het zoeken naar een meer gelijkwaardige omgang met de natuur. In het televisieprogramma Tribe zei iemand tegen filmer en pleitbezorger voor inheemse volkeren Bruce Parry:18 “Als het bos tevreden is, zijn de mensen tevreden.” In Vroege vogels vertelde Arita Baaijens over haar ervaring een bultrugwalvis in het oog te kijken, zwemmend in een Noorse fjord boven de poolcirkel: “Een oog als een tennisbal. En daar gebeurde iets wat ik nog steeds niet kan verklaren. Maar ik dacht wel: ik ben ook die walvis. Die walvis, dat ben ik. En wij zijn de zee.” En variërend op Empedocles’ uitspraak “… maar de mensen noemen het fysis” zouden wij kunnen zeggen: de mensen noemen het ‘de natuur’. Maar het is hun familie, en ze zijn het zelf.
Was getekend,
een struik
Bronnen
Voor dit artikel heb ik de volgende boeken ingekeken:
– Arita Baaijens: In gesprek met de Noordzee. Op zoek naar een nieuwe relatie met de natuur. (Atlas Contact, Amsterdam / Antwerpen 2025)
– Edward Grant: The Foundations of Modern Science in the Middle Ages. (Cambridge University Press, Cambridge (UK) 1996, reprinted 1998)
– André Laks & Glenn W. Most (eds.) : Early Greek Philosophy V: Western Greek Thinkers, Part 2 (Loeb Classical Library: Harvard University Press, Cambridge Massachusetts / London 2016)
– Empedokles: Aarde, lucht, water en vuur. Vertaald door Rein Ferwerda (Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam 1997)
– Armand Marie Leroi: The Lagoon. How Aristotle Invented Science (Bloomsbury, London etc. 2014; paperback edition 2015)
– Die Vorsokratiker. Griechisch/Deutsch (Reclam, Stuttgart 1983; Erweiterde Neuausgabe 2011)
Daarnaast heb ik geluisterd naar :
– History of Philosophy Without Any Gaps: aflevering 011, 13 december 2010: All You Need Is Love, and Five Other Things
– Taal voor de toekomst – In gesprek met de Noordzee: aflevering 7, 23 juni 2021: Over taal die ademt als eb en vloed
– Radio 1 Fragmenten: Vroege vogels, 19 januari 2025: In gesprek met de Noordzee
Noten
[1] Armand Marie Leroi: The Lagoon. How Aristotle Invented Science (Bloomsbury, London etc. 2014; paperback edition 2015). Het fragment is eigenlijk iets uitgebreider: “Ik zal je iets anders vertellen: bij sterfelijke wezens bestaat geen ter-wereld-komen (fysis), net zo min als een einde in de gruwelijke dood; er is slechts vermenging en scheiding van wat eerder vermengd was. Maar de mensen noemen het fysis.” Deze vertaling baseer ik op verschillende vertalingen. De overige citaten van Empedocles in mijn artikel komen uit de vertaling van Rein Ferwerda.
[2] Zie ook Jana’s artikel ‘Vrijheid voor de mens en rechten voor de aarde’ in Wiccan Rede Online, Beltane 2021.
[3] Zoals in het verhaaltje over de schorpioen die daarom op de rug van een kikker het water wil oversteken. Aanvankelijk weigert de kikker, omdat hij vreest dat de schorpioen hem zal doodsteken, maar de schorpioen zegt dat hij dan zelf ook zou omkomen: hij kan immers niet zwemmen. Dus de kikker neemt de schorpioen op zijn rug en halverwege het water steekt de schorpioen hem toch. “Wat doe je nou?” roept de kikker met zijn laatste krachten verontwaardigd, en de verdrinkende schorpioen heeft nog juist tijd om te antwoorden: “Ik kan het niet helpen, het ligt nu eenmaal in mijn natuur.”
[4] Eigenlijk een aantal ‘boeken’ in de zin van boekrollen die samen één geheel werk vormen: Physica boek 1, boek 2…t/m boek 8. Gemakshalve noem ik het geheel één boek.
[5] Het is gebruikelijk om Griekse teksten aan te duiden met hun Latijnse titel. Vandaar dat ik de titel van Aristoteles’ werk over de natuur hier geef als Physica.
[6] Περὶ φύσεως (Peri fyseōs), waarin het woord fysis dus als ‘natuur’ wordt vertaald. Het werk van Lucretius was niet in het Grieks maar in het Latijn geschreven: De rerum natura (Over de natuur van de dingen)
[7] Thales (± 620 – 546 v.C)
[8] Heraclitus (± 520 – 460 v.C.)
[9] Anaximander (± 610 – 546 v.C.)
[10] Leucippus (± 470 – 360 v.C.) en Democritus (± 460 – 370 v.C.). Het idee van atomen werd later opgepikt door Epicurus (341 – 270 v.C.).
[11] Vermoedelijk een Siciliaanse bronnimf of bronnengodin, dikwijls gelijkgesteld aan Kore/Persefone. Een Italiaanse website schrijft: “Nestis/Kore was the patron saint of ancient Syracuse, which today is protected by the Sanctuary dedicated to Our Lady of Tears: a modern eco-monster. The name of the indigenous goddess seems to be found in some Sicilian incantations against the evil eye (coincidentally): among the saints named in these verses we also find Sant’Anastasia or Sant’Anistia, or in one case directly Santa Nesti. It may be a simple coincidence, however in these incantations a figure with surprisingly nymphal characteristics appears: seated in a garden, guardian of a forest, protector of three special sources.”
[12] Ik zag of las ooit (jaren geleden, excuses als ik niet alles meer precies weet) een documentaire over een man die naar ik meen op Java door de vorige sultan was aangesteld om de vulkaan Merapi met gebeden en offers tevreden te houden, zodat de lava bij een uitbarsting een kant op zou gaan waar geen mensen woonden. Hij wist precies welke tekenen er op wezen dat er een uitbarsting aankwam, en wat hij dan moest doen. De nieuwe sultan vond het bijgelovige onzin en betaalde hem niet meer voor dit werk, maar de oude man bleef toch zijn plicht vervullen.
[13] QI XL: ‘U’ Animals. BBC 2, 20 februari 2024; herhaling op 9 april 2025
[14] Hoe kun je de lucht bezitten? is de titel van een pleidooi voor een andere omgang met mens en natuur, gebaseerd op de toespraak die Suquamish opperhoofd Seattle in 1854 hield toen de Verenigde Staten land van de inheemse bevolking wilden kopen. Ironisch genoeg kreeg de tekst de meeste bekendheid in de jaren ’70, toen filmproducenten de tekst hadden herschreven en zinnetjes toegevoegd als “Ik ben maar een wilde en ik begrijp het niet.”
[15] Of een ‘taal’ (zonder woorden). De presentator van Vroege Vogels, die samen met haar ’s morgens vroeg aan het Naardermeer stond, vroeg wat het veengebied van het Naardermeer haar te vertellen had. Arita Baaijens: “Ja, het lastige is om dat dan meteen in woorden uit te drukken. Als je echt contact maakt met je omgeving, dus luistert, ruikt, kijkt, gewoon de dingen ervaart, komt er bij mij niet meteen een woord boven. Maar eerder: we staan hier, het is heel schemerig… dus ik zou de neiging hebben hier nu te gaan zitten of een klein beetje te lopen, en gewoon te kijken, te ruiken – ja ’t is waanzinnig. Dit is een landschap, Van Gogh zou hiervan dromen, om dit te schilderen. Het bruine, de donkere kleuren, het is heel stemmig. Melancholiek. Waarmee ik nog niet meteen zeg wat het landschap dan te zeggen heeft, maar je ziet wel dat dat landschap en dat water hier, en die kleuren, en dat schemerige, dat doet iets met je gemoed…”
[16] Het past goed, maar vloeit niet noodzakelijk voort uit zo’n filosofie. Voor Epicurus en Lucretius (zie een noot hierboven) bestond de ziel net als het lichaam uit atomen die bij de dood hun samenhang verloren.
[17] Empedokles: Aarde, lucht, water en vuur. Vertaald door Rein Ferwerda (Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam 1997; blz. . 104
[18] Tribe with Bruce Parry: The Waimaha. BBC 2, 30 maart 2025 https://www.bbc.com/news/articles/c20d0zx1d13o