Steen van Rosetta
Diverse media besteedden er aandacht aan: in september was het precies twee eeuwen geleden dat Jean-François Champollion Archimedes-achtig zou hebben uitgeroepen: “Je tiens l’affaire!” (“Ik heb het!”), waarna hij van vermoeidheid in elkaar zakte. Hij had onafgebroken gewerkt aan het bestuderen van het hiërogliefenschrift en had ontdekt hoe die ‘heilige inkervingen’ gelezen moesten worden.
De Steen van Rosetta, die in 1799 door het leger van Napoleon in Egypte was gevonden, speelde hierbij een sleutelrol. Op deze steen was in 196 v.C. een tekst in drie verschillende schriften / talen aangebracht, te weten hiërogliefen, demotisch (een ander Egyptisch schrift) en Grieks. Het Grieks kon worden gelezen en men begreep dat de andere teksten hetzelfde te melden hadden. Er werden kopieën van de steen naar diverse plaatsen in Europa gestuurd zodat de verschillende geleerden aldaar zich over de teksten konden buigen.
Nadat het Franse leger in Egypte door de Britten was verslagen en de Steen volgens het verdrag van Alexandrië eigendom van de Britten was geworden, werd de steen in 1802 naar Londen verscheept en belandde zo in het British Museum. Daar is de steen nog altijd, al is er, net als bij andere museumstukken in Europese musea, discussie over of die niet teruggegeven zou moeten worden aan het land van herkomst.
Vanaf 13 oktober dit jaar is de Steen van Rosetta, samen met andere voorwerpen die Champollion en anderen hebben bestudeerd om de hiërogliefen te ontcijferen, in Londen te zien op de tentoonstelling Hieroglyphs: unlocking ancient Egypt (tot 19 februari).
het schrift dat bijna niemand las
Het gebruik van de verschillende schriftvormen was in Egypte altijd beperkt gebleven tot een miniem deel van de bevolking. In de tijd van de Ptolemaeën (de dynastie die begon met een generaal van Alexander de Grote en eindigde met Cleopatra) waren er meer mensen die Grieks konden lezen. Vandaar dat de tekst op de Steen van Rosetta ook in het Grieks werd aangebracht.
Na Cleopatra werd Egypte deel van het Romeinse Rijk. De Romeinen waren onder de indruk van de Egyptische monumenten en haalden diverse obelisken weg uit Egypte om ze elders in het keizerrijk neer te zetten. Het bestaan van het hiëratisch dat een schrijfvorm van hiërogliefen voor op papyrus was, lijkt toen nauwelijks bekend te zijn geweest. Het demotisch dat een latere vorm daarvan was en vooral voor administratieve teksten werd gebruikt, was wel bekend maar werd beschouwd als het schrift om de Egyptische taal te noteren; hiërogliefen hadden naar hun idee andere functies. De hiërogliefen op de monumenten werden alom gewaardeerd om hun decoratieve uiterlijk.
De Romeinen gingen ook zelf obelisken maken. Obelisken zouden met hun lange puntige vorm een zonnestraal uitbeelden, en daarmee symbool staan voor de zonnegod en de macht van de heerser. Ook latere machthebbers, zowel wereldlijke als kerkelijke, tot Mussolini aan toe, wilden graag zo’n (fallisch?) statussymbool bezitten.
Onder het christendom raakten de hiërogliefen in Egypte impopulair vanwege de associatie met heidense goden, en werd het Koptische schrift gebruikt. Dit gebeurde vanaf de derde eeuw. Twee eeuwen later was vermoedelijk alle kennis van de oudere schriften verloren gegaan. De taal van het Koptisch was nog wel een voortzetting van het oudere Egyptisch, maar door de komst van de islam in de negende eeuw werd het Koptisch als dagelijkse spreektaal vervangen door het Arabisch. Tegen die tijd berustte alles wat men over het oude Egypte wist (of meende te weten) op wat reizigers, geografen en andere auteurs in de klassieke en hellenistische tijd daarover vermeldden. Vooral invloedrijk waren neoplatonistische filosofen als Plutarchus, Plotinus, Porphyrius of Jamblichus, en de christelijke Clemens van Alexandrië.1
Champollion
Jean-François Champollion ging bij het bestuderen van de Steen van Rosetta uit van het gegeven dat in cartouches (lusvormige kadertjes om sommige groepjes van tekens) altijd koningsnamen stonden. Hij was niet de eerste die dit bedacht; Thomas Young bijvoorbeeld wist dit ook al. Champollion kende veel talen en veronderstelde dat in de hiërogliefen net als in het Koptisch (sommige) klinkers niet werden geschreven. Hij vergeleek de tekens in een cartouche op de Steen van Rosetta, die moesten corresponderen met de koningsnaam Ptolemaeus (in het Grieks ΠΤΟΛΕΜΑΙΟΣ ) met de tekens in een cartouche op een obelisk die voor de naam Cleopatra ( ΚΛΕΟΠΑΤΡΑ ) moesten staan.
Thomas Young zag in dat er bij de hiërogliefen sprake was van verschillende schriftsoorten. Maar hij veronderstelde dat het ging om een klankschrift voor namen en een beeldschrift voor de rest van de tekst, ongeveer zoals het Japans een aan het Chinees ontleend schrift heeft maar daarnaast nog twee lettergreepschriften om bijv. werkwoordvervoegingen of buitenlandse namen mee aan te duiden. Champollion ging niet uit van een dergelijk onderscheid in toepassingen. Hij zag dat tekens die in namen werden gebruikt ook buiten de cartouches een klank konden aanduiden. Behalve een klankaanduiding kon een hiëroglief echter ook een pictogram of ideogram zijn, of een nadere verduidelijking van het woord.
egyptomanie
Napoleons Egyptische veldtocht aan het eind van de achttiende eeuw viel in Europa samen met een ‘egyptomanie’, een fascinatie met alles wat met het oude Egypte te maken had. Het aloude imago van het oude Egypte als bakermat van alle wijsheid werd gecombineerd met de romantiek van het oriëntalisme. In het oriëntalisme, dat vanaf de achttiende eeuw in Europa al vaste voet aan de grond had gekregen o.a. door de populaire vertalingen, bewerkingen en imitaties van de verhalen van ‘Duizend en één nacht’, werden tal van ideeën over niet-christelijke, niet-industriële samenlevingen toegedicht aan ‘de Oriënt’ (ruwweg de islamitische wereld). De zinnelijkheid van ‘Duizend en één nacht’ gecombineerd met de diepzinnige mysteriën van Egypte vormde een gedroomde wereld waar graag mee werd geflirt. Zo was het bijvoorbeeld mode om een tulband te dragen. En in de vormgeving van gebouwen, interieurs en huishoudelijke objecten werden Egyptische motieven gebruikt.
Overigens werd in die tijd niet alleen het Nabije / Midden-Oosten en Noord-Afrika waaronder Egypte, maar ook Griekenland gerekend tot ‘de Oriënt’. Griekenland behoorde immers ook tot het Ottomaanse Rijk. Maar waar de Oriënt over het algemeen een soort eeuwige tijdloosheid werd toegeschreven waarin door de eeuwen heen weinig tot niets was veranderd, werd in het geval van Griekenland een onderscheid gemaakt tussen het oude en het moderne Griekenland. Het oude Griekenland had zich verzet tegen de Perzen en gold daarom niet als Oosters. De Engelse dichter Lord Byron zette zich aan het begin van de negentiende eeuw in voor de onafhankelijkheid van Griekenland, maar was tegelijk actief toegewijd aan wat hij ervoer als Oriëntaalse seksuele vrijheid, en hij droeg dure ‘Turkse’ kleding.
Howard Carter
Honderd jaar geleden vond Howard Carter op 4 november in het Egyptische Dal der Koningen een nog ongeopende graftombe. Het was het graf van Toetanchamon. Het was een bijzondere gebeurtenis, omdat de koningsgraven die tot dan toe bekend waren, allemaal in de loop der eeuwen door grafrovers waren opengebroken en geplunderd. In februari 1923 werd de tombe officieel geopend. Ook hier ontbraken weliswaar enkele zaken die men zou verwachten, maar die moesten volgens Carter al in de oudheid zijn gestolen, nog voordat het graf was verzegeld.
De vondst van het graf van Toetanchamon zorgde voor een nieuwe golf van egyptomanie. Deze Egypte-hype bevatte horror-elementen. Nadat de financier van de expeditie, Lord Carnarvon overleed, gingen er verhalen over ‘de vloek van de farao‘ die middels een (nooit daadwerkelijk aangetroffen) opschrift de dood afriep over iedereen die het graf zou openen. Eén van de slachtoffers van de vloek zou de kanarie van Howard Carter zijn geweest. In 1932 kwam de film ‘The Mummy‘ uit, over een Britse archeologische expeditie in 1921 waarbij een “boekrol van Thoth” de toverspreuk bevat waarmee de mummie weer tot leven komt en op zoek gaat naar de reïncarnatie van zijn geliefde, om samen met haar levend-dood te kunnen zijn.
In augustus dit jaar werd bekendgemaakt dat op basis van brieven in een privécollectie nu echt is komen vast te staan dat Carter zelf, al voor de officiële opening van het graf, daar dingen had weggenomen. De Egyptische autoriteiten hadden hier destijds al een vermoeden van en hadden hem op zeker moment de toegang tot het graf ontzegd.
In 1947 schreef een medewerker van Carter in een Egyptische krant dat Carter dingen uit het graf had gehaald en het daarna opnieuw verzegeld. In 1992 was er ook al iets te doen om brieven waaruit bleek dat Howard Carter aan Sir Alan Gardiner, die Egyptische teksten voor hem vertaalde, een amulet had gegeven dat onmiskenbaar uit het graf afkomstig was, hoewel Carter hem had verzekerd dat dat niet het geval was. De brieven waar het nu om gaat, worden dit jaar gepubliceerd in een boek dat verschijnt bij Oxford University Press.
oude wijsheid
Al in de klassieke oudheid had Egypte de reputatie het land van oude wijsheid te zijn. Plato gebruikte het imago van Egypte om filosofische ideeën te presenteren als eerbiedwaardige oude wijsheid. Zo zou zijn verhaal over Atlantis via-via afkomstig zijn van Egyptische priesters. En in de dialoog Phaedrus vertelt Sokrates aan Phaidros een mythe over de uitvinding van het schrift door de god Theuth (Thoth). De goddelijke koning Thamos “die de Grieken Ammon noemen” zou daar bezwaar tegen hebben gemaakt, omdat deze vorm van ‘extern geheugen’ de mensen vergeetachtig en waanwijs zou maken. Phaidros heeft best door welke truc hier wordt toegepast en merkt op: “Jij bedenkt wel makkelijk verhalen uit Egypte of wat voor land dan ook, Sokrates!”2
Over Plato zelf, maar ook over andere historische en mythische personen zoals Homerus, Lycurgus, Democritus, Daedalus en Orpheus, werd gezegd dat zij Egypte hadden bezocht om daar in de tempels de kennis en wijsheid van de priesters te leren kennen. Pythagoras zou hiertoe zelfs Egyptisch hebben geleerd. Volgens Diodorus Siculus (1e eeuw v.C.) was Pythagoras’ leer van de zielsverhuizing afkomstig uit Egypte, net als zijn ideeën over de goden en over meetkunde en getallen.
Horapollo
In 1419 vond de Franciscaner priester Cristoforo de Buondelmonti, die rondreisde op zoek naar oude Griekse teksten, op het eiland Andros een manuscript van het boek Hieroglyphica van Horus Apollo Nilus of Horapollo Niliacus. De tekst hiervan zou door ene Philippus uit het Egyptisch in het Grieks zijn vertaald. Horapollo was uit de Suda, een Byzantijns geschrift, bekend als een Alexandrijnse priester van Isis en Osiris uit de vijfde eeuw van onze jaartelling, of diens oudere oom die grammaticus was in Alexandrië en Constantinopel. Dit auteurschap wordt echter betwijfeld. Waarschijnlijker is dat de tekst in het Grieks is geschreven, en dat iemand er een bekende naam aan heeft gekoppeld om er zo gezag aan te verlenen. Het lijkt er bovendien op dat de Hieroglyphica verschillende auteurs of samenstellers heeft. Sommige gedeelten zien eruit als beknopte samenvattingen, mogelijk van het gelijknamige boek uit de eerste eeuw van Chaeremon, de onderwijzer van Nero. Volgens recent onderzoek is de tekst van Horapollo in de zesde of zevende eeuw ontstaan in Byzantijnse kringen.
In de Hieroglyphica worden hiërogliefen uitgelegd als een metaforische of symbolische beeldtaal. Weliswaar konden hiërogliefen zo worden gebruikt – de hiëroglief van een baviaan kon bijvoorbeeld woede en agressie aanduiden, omdat deze dieren zich heel agressief kunnen gedragen, maar kon ook verwijzen naar de maan omdat de baviaan gewijd was aan de god Thoth die ook de god van de maan was – maar zoals Champollion aantoonde was dit niet de enige manier waarop hiërogliefen werden gebruikt. Vermoedelijk was er rond de tijd van het ontstaan van het Koptisch ook in het hiërogliefenschrift een ontwikkeling gaande in de richting van een klankschrift, omdat er heel wat ‘uitheemse’ woorden in de taal waren gekomen en de minder vaak gebruikte beeldtekens in vergetelheid raakten.
Bij Horapollo worden sommige hiërogliefen wel op de juiste manier geduid, bijvoorbeeld dat een haas ‘openen’ betekent, maar wordt er een verkeerde verklaring voor gegeven. In het geval van de haas is de gegeven uitleg dat de haas met open ogen slaapt. Deze denktrant was al ouder; Plinius de Oudere, Plutarchus en anderen schreven hier op dezelfde manier over. In werkelijkheid was de reden dat het Egyptische woord voor ‘haas’ dezelfde klank had als het Egyptische woord voor ‘openen’.
De tekst van Horapollo leek te bevestigen wat auteurs als Plutarchus en Jamblichus al hadden verkondigd: dat de hiërogliefen, door met hun beeldtaal voorbij te gaan aan het gebruik van woorden, voor degenen die voldoende filosofisch toegerust waren, een directe ingang vormden tot de goddelijke ideeënwereld. Het woord dat Plato gebruikte voor de Ideeën, kan ook worden vertaald als Vormen. De gedachte van een beeldtaal die filosofische concepten overbracht, werd in de renaissance en de barok enthousiast opgepikt door neoplatonistische en humanistische filosofen en kunstenaars.
beeldletteren
De tekst van Horapollo bevatte geen illustraties. De hiërogliefen werden erin beschreven, maar niet afgebeeld. In de boeken vanaf de renaissance stonden wel afbeeldingen, zowel van hiërogliefen of wat daarvoor moest doorgaan, als van emblemen en allegorische afbeeldingen die waren bedacht volgens een ‘hiëroglifische’ redeneertrant. Het drukkersmerk van Erasmus’ uitgever Aldus Manutius was een anker met een dolfijn. Dit was gebaseerd op een Romeinse munt en werd uitgelegd als festina lente, ‘haast u langzaam’, waarbij het anker traagheid en de dolfijn snelheid symboliseerde.
Het idee dat de hiërogliefen ‘heidens’ en daarom verwerpelijk waren, was in de renaissance en barok geheel verdrongen door het imago van de diepzinnige kennis van het oude Egypte, die net als de Joodse wijsheid werd gezien als een voorafschaduwing van het christelijke geloof. Marsilio Ficino maakte in de vijftiende eeuw een Latijnse vertaling van het Corpus Hermeticum. Algemeen werd aangenomen dat de schrijver hiervan Hermes Trismegistus heette en een Egyptische wijsheidsleraar uit het verste verleden was. Mozes zou zijn profetische wijsheid eveneens in Egypte hebben opgedaan. Of hij had de Egyptenaren onderwezen, dat kon ook.
De ‘beeldletteren‘, zoals hiërogliefen in de Nederlanden werden genoemd, waren niet aangetast door de Babylonische spraakverwarring, was het idee. Een afbeelding van een vogel roept bij iedereen de gedachte aan een vogel op, ongeacht of men het dier in de eigen taal ‘vogel’ noemt, of ‘oiseau’ of ‘bird’ of nog iets anders. De Egyptische pictogrammen stonden (zo dacht men) door hun ouderdom nog dicht bij de oorspronkelijke taal van de mensheid, de taal die Adam in het Paradijs had gesproken. Sommigen meenden dat die taal het Nederlands (of zelfs specifiek het Antwerps) moest zijn geweest!
Athanasius Kircher
En dan was er nog de ‘allesweter’ Athanasius Kircher. Ook hij zocht naar de oertaal van de mensheid, die net als de oorspronkelijke wijsheid van het Paradijs als zodanig verloren zou zijn gegaan, maar verspreid en als het ware gecodeerd behouden in de verschillende talen en schriften, religies en filosofieën van de wereld. Door alles te bestuderen dacht hij (en hij stond daarin niet alleen) dat de oorspronkelijke opzet van God ontcijferd kon worden en de ware, oudste religie van de mensheid hervonden.3
Er was grote belangstelling voor andere talen en schriften, waarbij men uitging van een gemeenschappelijke oorsprong. De tekens van het Maya-schrift, dat door de Spaanse verovering van Mexico aan het eind van de 17de eeuw bekend werd in Europa, werden vanwege hun beeldende uiterlijk door de Europese geleerden op eenzelfde manier benaderd als de Egyptische hiërogliefen, en ook hiërogliefen genoemd. Het gegeven dat er aan weerszijden van de Atlantische Oceaan vóór de komst van het christendom schrifttekens waren gebruikt die men in Europa hiërogliefen noemde en bouwwerken opgericht die men in Europa piramiden noemde, zou later voeding geven aan theorieën over het idee dat zowel de Egyptische als de Maya-beschaving was voortgekomen uit Atlantis.
Kircher beweerde de hiërogliefen te hebben ontcijferd. Hij schreef halverwege de zeventiende eeuw onder meer het boek Obeliscus Pamphilius over een obelisk in Rome, en het invloedrijke vierdelige werk Oedipus Aegyptiacus. Hij stelde Hermes Trismegistus gelijk aan de god Thoth die de mensen het schrift en de beeldende kunsten had geleerd en gebruikte het Corpus Hermeticum als uitgangspunt voor zijn interpretatie van de hiërogliefen. Kircher ontwierp ook zelf ‘Egyptische’ objecten, zoals een obelisk voor de Zweedse koningin Cristina die afstand van de troon deed om katholiek te worden. In het Latijn stond daarop: “Voor de grote Christina, de herboren Isis richt Athanasius Kircher, Jezuïet, deze obelisk beschreven met de geheime tekens van de oude Egyptenaren op, hij wijdt deze en draagt hem aan haar op.“
Aangenomen wordt dat al deze verheven opvattingen over de hiërogliefen, zoals die eeuwenlang de boventoon voerden, een belemmering vormden voor de ontcijfering van het schrift. Het doet denken aan de anekdote over de filosoof Thales (over wie overigens ook werd gezegd dat hij in Egypte gestudeerd zou hebben): Thales was eens zo druk bezig met het observeren van de sterrenhemel dat hij in een greppel viel. Dit ontlokte een oude vrouw de opmerking dat hij alles wilde weten over het hogere, maar niet wist wat er voor zijn voeten lag.
runen?
Een ander spannend verhaal over problemen rond het ontcijferen van schrifttekens stond in Geschiedenis magazine (oktober 2022). Simon Halink vertelde daarin over het onderzoek van de IJslands-Deense oudheidkundige Finn Magnusen (Finn Magnussen, Finnur Magnússon) naar de geheimzinnige kerven op een acht meter lange strook steen in Zuid-Zweden, die ‘de Slang van Harald‘ werd genoemd. De plek stond al eeuwenlang bekend als Runamo (Runenheide). In de twaalfde eeuw had Saxo Grammaticus in zijn Gesta Danorum er al melding van gemaakt. Hij schreef dat het runen moesten zijn die nog vóór de Vikingtijd waren geritst, die in zijn tijd al zo verweerd waren dat ze onleesbaar waren geworden.
In 1833 stuurde de Deense Koninklijke Wetenschappelijke Academie een expeditie naar Runamo om onderzoek te verrichten. Zweden hoorde toen al niet meer bij Denemarken (IJsland nog wel), maar voor het opkomende nationalisme van de Denen was het toch interessant om deze geschiedenis te bestuderen.
Finn Magnusen had contact met onder meer Walter Scott en de gebroeders Grimm. Hij was een deskundige op het gebied van de Scandinavische mythologie; hij kende Oudijslands en had de Oude Edda vertaald. In Runamo tekende de kunstenaar Christian Ferdinand Christensen de groeven in de steen na, en hiervan werd een kopergravure gemaakt die Finn Magnusen in Kopenhagen kon bestuderen. Het bezorgde hem de nodige hoofdbrekens totdat het hem inviel dat het mogelijk ging om bindrunen die van rechts naar links gelezen moesten worden, en hij er een Edda-achtig gedicht in ontwaarde waarin Odin, Freyr en de Asen werden aangeroepen om Harald de overwinning op zijn vijanden te bezorgen.
Zijn ontcijfering oogstte internationale bewondering, maar in 1838 nam een Zweedse scheikundige zelf een kijkje bij Runamo. Hij constateerde dat er helemaal geen sprake was bindrunen, maar dat de ‘inscriptie’ bestond uit natuurlijke barsten en gletsjerkrassen. Hij maakte ook aannemelijk dat het zeer onwaarschijnlijk was dat Harald Strijdtand op die plek en op die manier een runeninscriptie zou hebben laten aanbrengen. Finn Magnusen was het daar grondig mee oneens en publiceerde een dik boek om zijn eigen ideeën te verdedigen, maar in 1844 kwam een Deense archeoloog tot dezelfde conclusie als de scheikundige: het waren geen runen maar natuurlijke krassen.
Tegenwoordig wordt aangenomen dat Finn Magnusen ten prooi is gevallen aan het verschijnsel ‘pareidolie’ waarbij iemand betekenisvolle vormen of patronen ziet of hoort in zaken die eigenlijk iets anders zijn, zoals het gezicht van Jezus op een geroosterde boterham of een bananenschil of satanische boodschappen in muziek die achterstevoren wordt afgespeeld.
De website Runasamigas, die de stenen slang weet uit te rekken tot een lengte van 22 meter, presenteert deze geschiedenis als een mysterieus gebeuren waarbij natuurlijk gevormde krassen in een sjamanistische trance tòch gelezen kunnen worden als runen, die zich bovendien aan verschillende mensen op verschillende wijzen vertonen en hun betekenissen onthullen, afhankelijk van de mate van iemands geestelijke bewustzijn!
Noten
1 Jean Winand: ‘La réception dans l’Antiquité classique’, in: Jean Winand & Gaëlle Chantrain (dir.): Les hiéroglyphes avant Champollion. Depuis l’Antiquité classique jusq’à l’Expédition d’Égypte. Presses Universitaires de Liège, 2022. Uit dit hoofdstuk heb ik veel informatie voor deze aflevering ‘Oud nieuws’ gehaald. Andere interessante hoofdstukken heb ik door tijdgebrek helaas niet kunnen lezen.
2 Bert van den Berg en Hugo Koning: De mythen van Plato. Verhalen voor alle tijden. Damon, 2022.
3 Marsilio Ficino, de vijftiende-eeuwse vertaler van het Corpus Hermeticum, noemde deze zienswijze Prisca theologia (prisca = oud, eerbiedwaardig). Het is ook wel prisca philosophia, prisca sapientia (sapientia = wijsheid) of philosophia perennis (perennis = eeuwig) genoemd. Idries Shah schrijft in The Sufis dat soefi’s over Anguruzuminabstafil spraken, naar het verhaal over de Pers, Turk, Arabier en Griek die twistten over wat ze van hun laatste geld zouden kopen: angur, uzum, inab of stafil, tot er een meertalig persoon voorbijkwam die begreep dat ze allen in hun eigen taal naar druiven verlangden. Aansluitend op het verhaaltje gaat Shah in op de diepere, ik zou haast zeggen ‘hiëroglifische’ (in prechampolliontische zin), betekenis van ‘druiven’ in het soefisme.