Er zijn zowel tuinplanten als wilde planten die worden geassocieerd met de zon, vaak omdat de bloem eruitziet zoals wij de zon tekenen: rond met een stralenkrans. Maar ook bomen kunnen ‘solair’ van karakter zijn.
Bloemen en planten die aan de zon zijn gewijd, kunnen we in drie categorieën onderscheiden:
- bloemen die lijken op de zon, of hoe wij die ons voorstellen
- bloemen die alleen in de zon opengaan of alleen overdag open zijn
- graan: de eetbare grassoorten die rond 1 augustus geoogst worden.
Zonnebloemen
Als eerste moet de zonnebloem genoemd worden, Helianthus annuus. Deze kan zo’n drie meter hoog worden, met een bloemscherm van zo’n 30 cm doorsnee. Zolang de bloem nog niet open is, draait de knop elke dag mee met de zon. Je kunt wedstrijden houden wie de hoogste zonnebloem heeft gekweekt (het Jeugdjournaal doet dat dit jaar) maar de bloem wordt ook grootschalig gekweekt voor de olie. Zonnebloemolie ja, uit Frankrijk of Oekraïne bijvoorbeeld.
Het geslacht Doronicum heeft als Nederlandse naam ‘Voorjaarszonnebloem’. Hoewel veel kleiner dan de zonnebloem, is de naam duidelijk zodra je de bloem ziet: kleine gele harten met gele lintbloemen eromheen. Hij bloeit inderdaad wat vroeger in het jaar. Net als de zonnebloem behoren de doronicums tot de familie van de composieten, oftewel de samengesteldbloemigen. En ook de goudsbloem, Calendula officinalis, kun je beschouwen als een bloem van de zon, met zijn oranje (en soms gele) bloemen.
Samengesteldbloemigen
Tot de familie van de composieten of samengesteldbloemigen horen bloemen die eigenlijk uit allemaal losse bloemetjes bestaan, die in bloemhoofdjes bij elkaar staan. Klinkt ingewikkeld, maar kijk eens naar een madeliefje of margriet, dan is het gele hart het bloemhoofd (met buisbloemetjes) en de witte rand eromheen bestaat uit lintbloemen. Allemaal afzonderlijke bloemetjes met een eigen stampertje en meeldraad. De paardenbloem behoort ook tot deze familie, en als die is uitgebloeid zijn al die bloemetjes uitgegroeid tot zaadjes met een pluisje: die hele pluizenbol waarvan de ‘parapluutjes’ wegvliegen door de wind of als je ertegen blaast. De gele paardenbloem lijkt al op de zon, net als veel familie van deze plant: biggenkruid, leeuwentand, kruiskruidsoorten (hoewel klein kruiskruid, met alleen buisbloemen, nauwelijks opvalt), muizenoor, gele ganzenbloem, enzovoorts. Een aparte vermelding verdient de gele morgenster, waarvan de bloemen inderdaad alleen in de ochtend bloeien. De eerste morgensterren van het jaar (en van een plant) zijn groter dan de bloemen die zich later ontwikkelen, en meer concurrentie ondervinden, maar de pluizen zijn steeds groot en fraai. Die van de
Slaapmutsje
Een nieuwkomer uit Noord-Amerika is de goudpapaver, Eschscholzia californica, in het Engels ‘Californian poppy’ (Californische klaproos). Het slaapmutsje verwijst naar de lichtgroene ‘puntmuts’ die de kroonbladen beschut als de plant nog niet open is. Het mutsje schuift af als de plant zich opent en de oranjegele bloem zichtbaar wordt.
Dagschone
De driekleurige winde, Convolvulus tricolor, wordt ook wel ‘dagschone’ genoemd. De bloemen gaan ’s morgens open en zijn alleen overdag zichtbaar. De buitenrand van de kelkvormige bloem is violetblauw, het hart is geel en daartussen is de bloem wit. Volgens Planten en hun legenden van Jurrie Meulenhoff en Sophieke Nijhuis bevat het zaad geringe hoeveelheden LSD-achtige stoffen. “Daarom vermoedt men dat het een bestanddeel was van kukeon (Gr. = mengsel, namelijk van kaas, gerst en wijn, soms met honing). Dat werd gedronken bij de inwijding in de Eleusische mysteriën (ca. 2000 v.C.), in geheimzinnigheid gehulde plechtigheden ter ere van Demeter en Persephone.”
Het boek is een uitgave van het Nederlands Openluchtmuseum (2012) en een van de hoofdstukken is gewijd aan ‘zonnewijzerplanten’ die elk op andere tijdstippen opengaan en waaraan je dus zou kunnen aflezen hoe laat het is.
Graan
De Romeinse godin Ceres wordt wel afgebeeld met korenhalmen in haar handen. Zij is dan ook de graan- en oogstgodin rondom Rome, zoals Demeter dat is in Griekenland. Mogelijk was Tanfana ook een oogstgodin, in het Germaanse gebied. Koren is een algemene term voor graan dat voor voedsel wordt verbouwd. Het kan gaan om tarwe, rogge of gerst, dat zijn eetbare grassoorten. De bloeiwijze bij koren is meestal een aar (korenaar). Haver hoort ook bij de grassen, maar wordt niet beschouwd als koren.
Nomadische volkeren verzamelden al graankorrels van wilde grassen en zo’n 7000 jaar geleden werd al gerst verbouwd in Azië, en 4000 tot 5000 jaar geleden in Europa. Er werd pap van gemaakt, maar ook koeken en platte broden. In de Karolingische tijd (ca. 800 n.C.) was brood nog niet het belangrijkste voedingsmiddel.
De Romeinen hadden echter al wel het Cerealia-feest voor Ceres, die ook wel met een krans van korenaren werd afgebeeld, en/of met een fakkel en een mand bloemen of vruchten.
Oogstfeesten werden ook in de Middeleeuwen en daarna gevierd als de oogst van rogge of tarwe binnen was gehaald, eind juli of half augustus. De eerste schoof werd met ceremonieel gesneden, en de laatste schoof bleef op het veld staan en kreeg een speciale naam (en werd in Eibergen, nog in het begin van de twintigste eeuw, aangekleed als een vrouw).
Solar-bomen
Maja Kooistra schreef een aantal boeken over bomen, plus het hoofdstuk ‘Bomen en welzijn’ in de bundel Bomen een mensen, een oeroude relatie. Zij ontdekte dat er bomen zijn die makkelijker naar buiten treden en bomen die meer in zichzelf gekeerd zijn. De extraverte bomen bleken van daglicht en zon te houden, en hebben overdag de grootste uitstraling. Typische ‘solar-bomen’ zijn bijvoorbeeld de walnoot, grove den, zomereik, es, haagbeuk en paardekastanje: deze soorten scoren boven de 80 solar (minder dan 20% lunar) op een schaal van 100% solar tot 100% lunar. Solar-bomen houden van licht en groeien grilliger om hier zoveel mogelijk van op te vangen. Er is meer te zeggen over solar en lunar bomen maar hier houden we het kort.