Half juni viel er een ongeadresseerd en afzenderloos christelijk reclamefoldertje in de bus. “De wereld draait door…” stond voorop, en dan in minder duidelijke letters: “… op weg naar iets moois”. De strekking was voorspelbaar: alles op aarde loopt in ’t honderd en het einde der tijden is nabij, jawel jawel, heus waar hoor, ja maar nee nu echt. Er werden wat oudere tekenen des tijds vermeld, maar om te bewijzen dat het niet zomaar een oud pamfletje was, viel ook nog even het woord corona.
Omdat niet slechts enkele gebieden in verre ‘ontwikkelingslanden’, maar de hele wereld te maken kreeg met een besmettelijke ziekte, bekroop niet alleen evangelische christenen maar ook verschillende anderen het gevoel van een globale catastrofe die het einde van een tijdperk betekende en een nieuw tijdperk inluidde. Een onderscheidend moment dus, een waterscheiding, een crisis.
decadentie
Het tijdschrift Volupté: Interdisciplinary Journal of Decadence Studies (Volume 4, Issue 1, Summer 2021) wijdde een nummer aan dit thema: ‘Ends of Worlds’. In een inleidend artikel mijmerde gastredacteur Ellis Hanson dat ‘decadentie’ sowieso te maken heeft met het einde van een wereld. Het begrip ‘ends of worlds’ heeft een apocalyptische lading: “ends as ultimate conclusions finally unveiled, the realization of a divine logic, the complete destruction of the known world and its replacement by an alternative we could hardly imagine on our own”. Zoiets als in dat christelijke foldertje dus, maar mooier verwoord.
Hanson doceert decadente literatuur en heeft gemerkt dat het apocalyptische aspect veel leerlingen deze dagen sterk aanspreekt. Niet zozeer in religieuze zin, maar als het gevoel van urgentie en dreiging dat het besef van klimaatverandering, pandemieën en het uitsterven van soorten met zich meebrengt. Het lezen van bijvoorbeeld Edgar Allan Poe’s verhaal ‘Het masker van de rode dood’, of de opmerking uit Huysmans’ boek Tegen de keer, dat “de Natuur haar tijd heeft gehad”, maakt bij hen veel indruk. Sommigen kunnen er niet goed tegen en anderen vinden het essentiële teksten.
Charles Baudelaire richtte zich in Les fleurs du Mal al tot de “hypocriete lezer” die geen werkelijk berouw toont over zijn hang naar het kwaad en die de wereld in puin legt, louter omdat hij zich verveelt. Hanson leest hierin een aanklacht tegen de mens, die nog altijd nauwelijks verantwoordelijkheid neemt voor de milieuproblemen die hij zelf veroorzaakt. Omdat Baudelaire tweehonderd jaar geleden werd geboren, was een groot deel van het nummer gewijd aan deze schrijver.
N
Het themadeel van Volupté over wereldeindes bevatte onder meer een artikel van Suvendu Ghatak over Londen in het werk van de schrijver Arthur Machen, in het bijzonder in de novelle N. De drie hoofdpersonen van dit verhaal komen op een koude avond bij elkaar om punch te drinken en in “leunstoelen zoals die waarin de heer Pickwick altijd zit op de plaat voorin het boek” nostalgisch te praten over Londen zoals dat vroeger was. In gedachten lopen ze door de straten. Hun eigen herinneringen vermengen zich met literaire beschrijvingen en artistieke weergaven van de omgevingen. De stad krijgt hierdoor een occulte dimensie, schrijft Ghatak. Het blijkt een labyrint waarin de tijd ‘poreus’ wordt en niet langer lineair verloopt volgens de wetten van de Vooruitgang, zoals men zich die in de negentiende eeuw voorstelde.
Niet alleen verschillende tijden, maar ook de werelden van rede en waanzin en van kolonie en moederland1 lopen in het verhaal dooreen. Er is sprake van een Elfenland-achtig park of betoverend mooie tuin, ergens buiten de metropool, waar de prachtigste planten groeien. Diverse mensen hebben hierover in uiteenlopende jaren bericht. Hun beschrijvingen refereren volgens Ghatak aan exotische elementen die eigen zijn geworden maar toch vreemd gebleven, en roepen beschrijvingen van de Oriënt en andere “on-Britse” gebieden binnen het Britse keizerrijk in gedachten.
Een van de drie vrienden is opgegroeid in die plaats buiten Londen en zegt dat daar helemaal niet zo’n park of tuin is. Eén twijfelt en één gaat ernaar op zoek. Op de plaats waar een dominee ooit geschrokken zou zijn weggerend bij de aanblik van de paradijselijke planten, staan nu scholen voor techniek en economie. Misschien heeft de zoeker tenslotte iets gevonden, maar het enige wat hij erover kwijt wil is dat hij gelooft dat er zoiets bestaat als “a perichoresis, an interpenetration”.
Waarom dit verhaal kennelijk als een ‘horror story’ geldt, is een ander raadsel. Is het vreemde, onbekende, niet scherp afgegrensde en niet geheel bevredigend verklaarbare per definitie angstaanjagend?
voorouders
Een verwevenheid of dooreenlopen van tijden en gebieden, ongeveer zoals Ghatak die leest in N, was te zien bij de literair-culturele avond eind juni Bijlmer Boekt en de Nationale Herdenking Slavernijverleden op 1 juli. De geschiedenis van slavernij en koloniale misdaden maakt deel uit van de Nederlandse geschiedenis, maar is bij het grote publiek lang onbekend gebleven. De laatste jaren komt daar verandering in. Zo loopt momenteel in het Rijksmuseum een tentoonstelling over slavernij, nog te bezoeken tot 29 augustus (als het lukt een starttijd te boeken, want de belangstelling blijkt groot).
Wintipriesteres Marian Markelo opende de avond van Bijlmer Boekt met een plengoffer. Zij legde uit dat een plengoffer in de West-Afrikaanse spiritualiteit wordt gebracht om Moeder Aarde, de Schepper of almachtige bron waaruit alles ontstaat, en de voorouders dank te zeggen. De uitleg ging als vanzelf over in een gebed dat iedereen de kracht mocht vinden om ondanks alles van het leven te genieten, dat wij Moeder Aarde niet zullen uitbuiten, maar liefdevol en verantwoord omgaan met het klimaat en de natuur, want “zonder Moeder Natuur kunnen wij niet bestaan”. Hierna las Raoul de Jong voor uit zijn boek Jaguarman en werden zij beiden geïnterviewd door Christine Otten.
Ook bij de plechtigheden ter gelegenheid van Keti Koti / Herdenking Slavernijverleden bracht Marian Markelo een plengoffer aan de voorouders, van wie de kracht zichtbaar is in degenen die over deze kant van de geschiedenis vertellen en streven naar eerherstel voor de voorouders, en aan “de moedergodin: de moeder van alle moeders, de moeder van alle vaders en de moeder van alle kinderen (…) Mogen de nazaten van de mensen die de misdaad gepleegd hebben en de nazaten van de mensen die slachtoffer werden, elkaar vinden in het concept van liefde, respect, vooral de waarheid, en vrijheid.”
slavernij
Bijzonder bij de herdenking van dit jaar was dat burgemeester Halsema van Amsterdam officiële excuses aanbood voor de rol die Amsterdam had gespeeld in de slavenhandel. Het is dit jaar precies 400 jaar geleden dat de West-Indische Compagnie (WIC) werd opgericht, naar het voorbeeld van de VOC. De WIC heeft zo’n 550.000 mensen verhandeld en de rijkdom van Amsterdam in wat men de Gouden Eeuw is gaan noemen, is hier niet los van te zien. Diverse sprekers bij de herdenking spraken uit hoe belangrijk deze officiële erkenning van het leed was om het trauma te helen, zodat er naar een gezamenlijke toekomst kon worden gekeken.
De oprichting van de WIC en de slavernij kwamen ook aan bod in Geschiedenis Magazine van juni. Hier werd nog maar eens vermeld dat Nederland laat was met de afschaffing van de slavernij – formeel in 1863, maar de facto pas in 1873. Er werd namelijk een overgangsperiode ingesteld waarin de plantagearbeiders na 1863 weliswaar iets betaald kregen voor hun inspanningen, maar verplicht waren om nog tien jaar lang op die plantages te blijven werken. In de buurlanden van Suriname, Brits- en Frans-Guyana, was de slavernij al afgeschaft in 1834 en 1848.
De truc van 1863 was niet geheel nieuw: in 1644 kregen in Nieuw-Amsterdam (nu New York) elf tot slaaf gemaakte Afrikanen en hun vrouwen na 18 of 19 jaar slavernij formeel de vrijheid, nadat zij erop hadden gewezen dat dit ooit was toegezegd. Maar de kinderen bleven eigendom van de Compagnie. De volwassenen moesten boer worden op de grond waar ze hun voedsel al verbouwden en ze werden verplicht de rest van hun leven jaarlijks dertig schepel graan of mais en een vet varken aan de Compagnie te leveren. Als dat niet lukte, zouden ze opnieuw tot slaaf worden gemaakt. En ze moesten beschikbaar blijven om zonodig tegen een “billick loon” voor de Compagnie tegen de Indianen te vechten. Ook hierover was te lezen in het tijdschrift.
geheugen
In hetzelfde nummer van Geschiedenis Magazine stond een boeiend artikel van Annelies van Gijsen over de geheugenkunst. Volgens middeleeuwse bronnen waren goudsbloemen, citroenkruid, ogentroost en rozemarijn allemaal goed voor het geheugen. Een medisch geschrift uit de 14de eeuw meldt dat zwaar verteerbaar voedsel en rauw fruit slecht zijn voor het geheugen, net als veel waken of slapen, en met name een middagdutje met schoenen aan. Koriander na de maaltijd was wel weer goed, net als het wassen van hoofd en voeten met kruidenbaden. Om de hersenen te ‘reinigen’ was het goed om op de nuchtere maag gember en mastiek te kauwen. Het aardige is dat ik zes eeuwen later nog berichten tegenkwam dat het kauwen van mastiek goed zou zijn voor het denkvermogen, en dat een docent een leerling die regelmatig hoofdpijn had, toestemming gaf om in de klas kauwgom te kauwen, omdat dat zou helpen.
Sinds de oudheid is de methode van het geheugenpaleis in gebruik om veel dingen te kunnen onthouden. Iemand gaat daarbij in gedachten door een paleis, tempel, woonhuis, slaapkamer of andere ruimte die ze zich goed voor de geest kan roepen, en visualiseert de zaken die onthouden moeten worden op de plaatsen waar ze langs komt. Enkele jaren geleden werd deze mnemotechniek in de serie Sherlock van de BBC verbeeld als een soort meerdimensionale associatieve zoekmachine.
Moeilijker dan het bedenken van geheugensteuntjes om iets te onthouden, is het volgens het artikel om iets naar believen te vergeten. Erasmus adviseerde daarom alleen dingen te onthouden die gegarandeerd zinvol waren. En Geert Groote had zich ooit toegelegd op magie en astrologie, maar wenste later dat hij die waardeloze ideeën weer kwijt kon raken. Er is eeuwenlang gezocht naar technieken om nutteloze kennis en leed te vergeten, maar zonder veel succes.
geur
In de middeleeuwen, is te lezen in het artikel over de geheugenkunst, werd aangenomen dat het geheugen, dat ergens in het achterhoofd gesitueerd moest worden, door geuren (in het bijzonder welriekende geuren) kon worden gestimuleerd. In het begin van de twintigste eeuw beschreef Marcel Proust in À la recherche du temps perdu hoe de geur van een madeleine gedoopt in lindebloesemthee een stroom van herinneringen op gang bracht. Volgens moderne opvattingen werken geuren direct in op het limbische systeem van de hersenen (ook wel reptielenbrein genoemd).
In hetzelfde tijdschrift staat een interview met Caro Verbeek, conservator van de tentoonstelling Vervlogen – geuren in kleuren in het Mauritshuis (nog tot 29 augustus), over geuren in de geschiedenis. Uit beschrijvingen en afbeeldingen valt te reconstrueren hoe iets in het verleden moet hebben geroken. De Slag bij Waterloo rook naar paarden, kruitdamp en angstzweet. De bleekvelden bij Haarlem, die te zien zijn op een schilderij van Jacob van Ruisdael, stonken naar onder meer zure melk. Een pomander (reukbal), die vanaf het eind van de middeleeuwen door rijke mensen als parfum/sieraad werd gedragen, kon ruiken naar mirre, kruidnagel, nootmuskaat, damascusroos en labdanum.
De beleving van bepaalde geuren was niet altijd dezelfde. Lavendelgeur wordt tegenwoordig als ontspannend ervaren, maar was een eeuw geleden een opwekkende en sportieve geur. Eau de cologne vinden mensen nu vaak iets van oude omaatjes, maar was tijdens de Eerste Wereldoorlog en daarna verbonden aan de oorlog: voor soldaten een manier om de stank van de oorlog (zweetvoeten, lijkengeur) te maskeren en voor burgers een manier om patriottische gevoelens te uiten door alleen eau de cologne uit hun eigen land te kopen.
De Italiaanse futuristen maakten in hun kunst gebruik van geuren zoals de geur van ozon. Ook voor de kookkunst bedachten ze formules waarbij geuren, net als andere zintuiglijke prikkelingen, een rol speelden. Ze beweerden dat het verleden, dat zij afwezen, rook naar wierook en schimmel.
De geur van Turkse citroen-eau de cologne, die bij Verbeeks groenteboer werd gebruikt om tijdens de coronapandemie de handen te ontsmetten en de lucht te zuiveren, deed haar denken aan de oude miasmatheorie. Lange tijd werd geloofd dat ziekten zoals de pest werden veroorzaakt door kwalijke dampen, slechte lucht. Lekkere geuren zouden kunnen beschermen tegen het miasma. Wij weten dat het de alcohol in de eau de cologne is die ontsmet, maar de prettige, frisse geur geeft een veilig gevoel. Daarbij is reukverlies een kenmerkend verschijnsel bij covid. “Het is een bijzonder tijdvak in olfactorisch opzicht”, zegt Verbeek.
nepnieuws
Geschiedenis Magazine signaleerde meer parallellen tussen verleden en heden. In de zeventiende eeuw bleek er ook al fake news te zijn geweest. Er werden pamfletten gedrukt met gedetailleerde, sensationele beschrijvingen van aardbevingen en andere natuurrampen in verre landstreken, waar echter niets van waar was. De namen van de schrijvers en drukkers van de pamfletten waren ook verzonnen, waaruit valt af te leiden dat het om bewuste misleiding ging. Bij een pamflet met nepnieuws uit het eind van de zestiende eeuw (1590) was de moraal van het verhaal dat het een goddelijke straf was en dat diverse tekenen beduidden dat er nog meer rampen zouden volgen. Een pamflet uit 1673 gaf een natuurkundige verklaring voor de aardbevingen die vooral het Osmaanse rijk zouden hebben getroffen, maar gaf er evengoed een moraal aan mee: dit liet zien dat de christelijke wereld beter tegen de hellekrachten was beschermd dan de islamitische. De motieven om zulke pamfletten uit te brengen kunnen worden gezocht in het feit dat spectaculaire verhalen altijd goed verkopen.
klimaatverandering
In mei was Philipp Blom te gast in het Zwitserse televisieprogramma Sternstunde Philosophie. Ook hier werd de zeventiende eeuw aangehaald, dit keer om na te denken over de klimaatcrisis. Philipp Blom is de auteur van onder meer het boek De opstand van de natuur, over de invloed van de klimaatsverandering in de Kleine IJstijd op de toenmalige samenleving.
“Elke aardbeving, elke vulkaanuitbarsting en elk onweer werd opgevat als een manifestatie van de goddelijke wil”, schrijft Blom in dit boek. Het oude idee dat het verloop van de tijd liet zien hoe God alles optimaal voor de mensen had geregeld, kwam door de merkbare structurele weersveranderingen op losse schroeven te staan. De pamfletten waarover te lezen was in Geschiedenis Magazine gaven met hun verzonnen rampenverhalen dus wel een beeld van wat er gevoelsmatig leefde. De godsdienst bood weinig houvast en men begon te zoeken naar andere verklaringen. Alternatieve kennisvormen bloeiden op, zoals magie, alchemie en mystiek. Heksen kregen de schuld van de barre weersomstandigheden. Maar ook empirisch wetenschappelijk onderzoek nam een hoge vlucht. Het astronomische en botanische onderzoek uit die tijd2 legde de fundamenten voor latere ontwikkelingen.
economie
Ten tijde van de Kleine IJstijd was het in Europa gemiddeld 2 graden kouder dan in de middeleeuwen en dat betekende dat er per jaar maar drie weken waren waarin de oogst rijp moest worden. Hierdoor ontstonden hongersnoden en ziekten. Er werd gezocht naar andere vormen van voedselvoorziening dan het verbouwen van graan. Voor Nederland hield dit in dat men voor een groot deel overging op veeteelt – hier ligt blijkbaar de oorsprong van Nederland als zuivelland – en overzeese handel. Er bestond in deze contreien altijd al een handel met het Oostzeegebied voor graan, maar nu kwam daarbij de steeds belangrijker wordende kaapvaart en wereldwijde handel door de diverse Compagnies.3 Nuttige en mooie bomen en planten en hun al dan niet eetbare producten werden overal vandaan gehaald en verhandeld of elders aangeplant. Botanische tuinen werden opgericht en er was een tulpenmanie.
De economie veranderde. In plaats van grotendeels zelfvoorzienend te zijn, werden Europese landen meer en meer afhankelijk van de handel, kaapvaart en import uit de nieuwe in bezit genomen gebieden. Thomas Mun, de directeur van de Britse East India Company, maakte duidelijk dat dit economische systeem berustte op het principe ‘sell more to strangers’: zolang de nationale inkomsten hoger waren dan de uitgaven, bleef een staat machtig. Ethische overwegingen speelden daarbij geen rol van betekenis. Koloniën waren een handige manier om goedkoop in te kopen en tegelijk een afzetmarkt te hebben. Slavernij was een goedkope vorm van arbeid. Het gedwongen tewerkstellen van armen en misdadigers in tuchthuizen werd geïntroduceerd als manier om die mensen op het rechte pad te brengen, maar leverde tevens goedkope arbeidskrachten op.4
rechten
Philipp Blom zei in het filosofieprogramma dat we sinds de Verlichting mooie ideeën hebben over mensenrechten, maar dat die er vooralsnog in de praktijk altijd op zijn neergekomen dat iedereen gelijke rechten heeft, alleen wij een beetje meer dan de anderen! En dat dit nu wel heel duidelijk blijkt bij de vluchtelingencrisis: mensen met een wat bruinere huid moeten kennelijk maar ’thuisblijven’ en dáár van hun rechten genieten. Maar zodra je beseft dat het idee van mensenrechten een fictie is, stelde hij, moet je je afvragen waarom we geen rechten toekennen aan andere primaten, aan andere dieren, of aan hele ecosystemen. Naar zijn mening is het toekennen van rechten aan bijvoorbeeld een rivier uiteindelijk óók het erkennen van rechten van mensen, waaronder die van toekomstige generaties. Ook Jana wees in het vorige nummer van Wiccan Rede Online op het verband tussen rechten voor de natuur en mensenrechten.
Yves Bossart, de presentator van het programma, merkte op dat de utilitaristische filosoof Jeremy Bentham het vermogen genot en pijn te voelen als criterium nam voor het toekennen van rechten. Maar, zo vroeg hij, kunnen we van planten, rivieren of ecosystemen zeggen dat die pijn lijden? Blom benaderde het idee van ‘rechten’ van een andere kant: rechten betekenen niets als ze alleen maar theoretische ideeën zijn, “waar Schiller een ode aan schrijft”. Rechten moeten op een democratische manier kunnen worden afgedwongen, zonder bloedvergieten.
utilitarisme
De filosofie van Bentham wordt utilitarisme of utilisme genoemd. In de Volkskrant stond in juni een interview met Peter Singer, die het ‘hedonistisch utilisme’ aanhangt. Singer doceert bio-ethiek aan de universiteit van Princeton. Hedonistisch utilisme is utilisme dat streeft naar maximaal geluk en plezier (Grieks: ἡδονή (hèdonè) = genot, plezier), niet per individu maar over het geheel van de samenleving genomen.
Singer wordt in het artikel ‘controversieel’ genoemd. Sommige van zijn ideeën waar in de jaren ’80 en ’90 controverses over waren, zoals euthanasie en protest tegen dierproeven, zijn nu lang niet meer zo tegendraads. Maar denkend aan discussies rond dierenbevrijding in die tijd is dat predicaat nog altijd goed te begrijpen.
Singer werd destijds aangehaald om te betogen dat volwassen varkens intelligenter konden zijn dan kleine kinderen, en waarom zou je dan wel varkens mogen slachten maar geen baby’s? En als je géén baby’s mag opeten, waarom dan wel varkens? Waarom mag je konijnen in een hok zetten, maar mensen niet? Mensen belangrijker vinden dan andere dieren werd speciësisme genoemd. Maar, zo werd daar tegenin gebracht, was iets als ‘intelligentie’ dan geen maatstaf die toch weer de mens als norm nam? En kon je wel discrimineren tussen dieren en andere levensvormen, zoals planten en bacteriën… en niet-levende delen van de natuur zoals aardolie, of voorwerpen? Was zo’n onderscheid dan niet net zo willekeurig als dat tussen mensen en dieren? Had de mens het recht het AIDS-virus te bestrijden?
Inmiddels heeft Singer het etiket ‘controversieel’ blijkbaar als geuzennaam aangenomen. Hij heeft een peer reviewed tijdschrift opgericht: The Journal of Controversial Ideas. Hierin kunnen wetenschappers hun mening vrij uiten zonder bang te hoeven zijn voor bedreigingen vanuit wat de ‘cancelcultuur’ wordt genoemd. Het is toegestaan onder pseudoniem te publiceren, zodat artikelen op de inhoud beoordeeld kunnen worden in plaats van op de reputatie van de auteur. Men kan zich afvragen of deze opzet in het gegeven politieke klimaat niet een bepaald slag auteurs zal aantrekken en de Volkskrantjournalist vraagt dan ook voorzichtig of ideeën die extreem-rechts in de kaart spelen, ook geplaatst zouden worden. Singer: “Ja, als je zo’n vraagstuk weigert te bediscussiëren, zullen mensen denken dat het sowieso waar is.”
De utilistische ethiek die Singer zelf voorstaat, wordt verduidelijkt met het voorbeeld van de persoon met een mooi pak en nieuwe schoenen die een peuter ziet verdrinken. Alle studenten vinden dat die persoon het kind moet redden en zich niet druk maken om het feit dat pak en schoenen verpest raken. Singer zegt dan: wereldwijd sterven jaarlijks miljoenen kinderen omdat mensen geen zin hebben iets van hun eigen luxebestaan op te geven; is dat wezenlijk anders dan niet in het water springen vanwege je mooie pak? Als iedereen met een redelijk inkomen nu eens één procent aan goede doelen zou geven, zou dat al verschil maken.
Bij een foto van de geïnterviewde werd vermeld dat Singers laatste boek een bewerking is van de tweede-eeuwse roman Metamorfosen, beter bekend als De gouden ezel van Apuleius. In die roman kijkt de in seks en magie geïnteresseerde jongeman Lucius, de verteller, van een Thessalische heks de kunst af om zich met een toverzalf in een dier te veranderen. Maar in plaats van de gedaante van een uil, zoals de heks zelf, krijgt hij die van een ezel. Het lukt hem niet om weer terug te veranderen en hij beleeft allerlei avonturen, tot de godin Isis hem uiteindelijk verlost en hij tot haar priester wordt gewijd.
Singer, die 74 jaar oud is, had tot voor kort nog nooit van dit werk gehoord. Hij veronderstelt dat dat voor de meeste mensen geldt en wil daar verandering in brengen. Over de tekst zelf heeft hij een aparte opvatting. Het boek is een aaneenschakeling van vertellingen: avonturen van zowel de hoofdpersoon als van mensen die hij onderweg tegenkomt. Singer vindt al die uitweidingen maar afleiden van de hoofdlijn, die volgens hem gericht is op het wekken van empathie voor het lot van de ezel, en daarmee voor andere dieren. Hij heeft ongeveer de helft van het boek geschrapt.
nooitgenoeg
Niet lang na de uitzending van Sternstunde Philosophie berichtten de nieuwsdiensten dat Eric Carle, de schrijver/illustrator van Rupsje Nooitgenoeg was overleden. In Nederland wordt van personen die altijd maar méér willen soms gezegd dat ze een Rupsje Nooitgenoeg zijn. Ook het kapitalistische systeem en de economische theorie van het neoliberalisme worden Rupsjes Nooitgenoeg genoemd. Strikt genomen klopt dat niet. Tenzij ermee wordt bedoeld dat het vraatzuchtige van deze structuur net als bij de rups een doel dient; dat het vanzelf tot een einde komt en dat zich dan een heel andere, vlinderachtig mooie samenleving zal ontpoppen.
Dat laatste is wel waar Philipp Blom op hoopt. In het filosofieprogramma vergeleek hij het huidige ‘hyperkapitalistische’ systeem niet met een rups, maar met gist. Gistcellen voeden zich met suikers en veranderen daarmee hun milieu, tot het punt dat ze alle suikers hebben omgezet en de omgeving voor hen onleefbaar is geworden, zodat ze sterven. Hij hoopt dat de mens verstandiger zal blijken dan de gist en tijdig ophoudt met alles om zich heen ‘op te vreten’.
natuur
Het bijna-stilleggen van economische activiteiten in het begin van de crisis leek de natuur goed te doen en velen hoopten dat hieruit lering zou worden getrokken.
De tijdelijke sluiting van sportscholen, culturele instellingen en amusementslocaties maakte dat fietsen en wandelen in het groen populairder werden als manieren om te ontstressen en nieuwe kracht op te doen. Hierdoor kregen veel mensen meer waardering voor het buitenleven. In een enquête vond een meerderheid van de ondervraagden dat bij een economisch herstelplan ook geïnvesteerd moet worden in natuur.
transcendentie
In Nieuw-Zeeland, vertelde Philipp Blom in het televisieprogramma, is een observatorium in een gebied waar ’s nachts nergens licht brandt. Hij sprak daar ooit een Chinese toerist die vertelde dat hij hierheen kwam om met eigen ogen de sterren te kunnen zien waar hij altijd over had gehoord. Blijkbaar is de lucht- en/of lichtvervuiling zodanig dat men op reis moet om de sterren te zien, concludeerde Blom en hij mijmerde verder: de mens heeft behoefte aan iets transcendents en de sterrenhemel symboliseert dat. Veel mensen geloven tegenwoordig niet meer in iets wat boven henzelf uitstijgt, of dat nu religieus of politiek van aard is, en daardoor ontbreekt het aan toekomstvisie.
Of Blom een specifieke, gemeenschappelijke vorm van transcendentie voor ogen staat die ons zou kunnen redden, blijft in het ongewisse. Hij maakt duidelijk dat hij het Griekse meergodendom met zijn veelvoud van niet altijd overeenkomstige werkzame krachten sympathieker vindt dan het monotheïsme waarin de mens zichzelf als heerser over de schepping ziet. Maar een herleving van antieke religies lijkt hem ook niet ideaal. Hij ziet het meest in kunst en cultuur, liefde, vriendschap en de verbeelding.
Noten
1 Bedenkelijke term die de kinderlijkheid van de kolonie impliceert, maar dit terzijde.
2 Denk bijv. aan Galileo Galilei en Carolus Clusius.
3 Het verhaal over het Vrouwtje van Stavoren speelt in de tijd dat de hanzehandel in verval raakte en de handel door compagnies opkwam.
4 Dries Langeveld, van 1984 tot 2005 hoofdredacteur van tijdschrift Bres, vertelde ooit dat hij als economiestudent tijdens een tentamen vier ‘natuurlijke hulpbronnen’ had moeten noemen. Eén van die vier bedoelde hulpbronnen was menskracht. Hij wist dat wel, maar vertikte het dit antwoord te geven. Hij vond het ongepast om mensen als een soort grondstoffen te beschouwen.
Ik vond een mooie aanvulling op het stukje over geur in Oud Nieuws: een artikel over aangespoelde walvissen. Saenredam schilderde er eentje. Door de stank die zo’n karkas verspreidde, werd het gezien als een voorbode van ziektes zoals de pest, en andere rampspoed. Tegelijkertijd is de walvis de leverancier van ambergris, een zeer welriekende zeldzame stof die gebruikt werd en wordt in exclusieve parfums. Een mooi voorbeeld van de oplossing die schuilt in het probleem.
https://publicdomainreview.org/essay/picturing-scent
Bedankt! Een heel interessant artikel en inderdaad een mooie aanvulling. Nu vraag ik me af of de (walvis)baleinen die in later eeuwen werden gebruikt in korsetten en hoepelrokken, ook zo stonken. En of men dat dan ook als stank ervoer.
Geur is sowieso een eindeloos fascinerend onderwerp. Na de publicatie van deze aflevering van ‘Oud nieuws’ kwam ik nog meer boeiende weetjes tegen over lavendel, zoals dat het soms aan barende vrouwen werd gegeven om in te knijpen, omdat dit ze de moed en kracht zou geven om de bevalling te doorstaan.