National Geographic – Historia (5/2019) bracht een aantal interessante onderwerpen in één nummer: het leven in Europa tijdens de laatste ijstijd1, het einde van de Spaanse inquisitie, de schandalen met betrekking tot gifmoorden en boosaardige magie aan het hof van de Zonnekoning, en de Russiche gebedsgenezer Raspoetin en zijn invloed aan het hof van de tsaar. De teksten van de artikelen vielen mij wat tegen, maar bij National Geographic gaat het toch vooral om de plaatjes. De foto’s en andere afbeeldingen spreken tot de verbeelding en prikkelen samen met de teksten de nieuwsgierigheid om een en ander zelf verder uit te zoeken.
Cyprus
Maar ik kocht het tijdschrift vooral voor het artikel ‘Cyprus: het koperen eiland’. Dit onderwerp bleek gekozen naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Cyprus: eiland in beweging’, die tot 15 maart dit jaar te zien is in het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden (zelf ben ik er nog niet geweest). Ook andere media besteedden aandacht aan deze tentoonstelling, zoals het blog van Jona Lendering. National Geographic – Historia schetst de voorchristelijke geschiedenis van Cyprus, vanaf ongeveer 11.000-10.000 v.C., toen mensen uit wat nu Turkije en het Midden-Oosten heet zich kwamen vestigden op het eiland, tot aan de Byzantijnse tijd in de vierde eeuw n.C.
Bijzonder zijn de ronde huizen zoals die in het zuidwesten van het eiland zijn opgegraven in Choirokoitia en Chlorakas-Palloures. In Anatolië en de Levant woonde men in die tijd in vierkante of rechthoekige huizen. De ronde huizen op Cyprus hadden een doorsnee van vijf tot acht meter en een centrale haard. Deze manier van bouwen was in gebruik tussen het zevende en vierde millennium v.C. Mensen woonden een generatie of twee in zo’n huis en verhuisden dan weer. De doden werden met rijke offergaven onder de huizen begraven. In een graf in Shillourokambos uit ongeveer 7.500 v.C. zijn naast de resten van een mens ook die van een kat gevonden, op dezelfde manier neergelegd. Dit wijst erop dat hier al heel vroeg katten als huisdier werden gehouden. De oudst bekende huiskat uit Egypte dateert van vierduizend jaar later!
Koper
Vanaf ca. 4.000 v.C. werd op het eiland koper gewonnen. In de negentiende eeuw v.C. werd Cyprus in teksten uit het Nabije Oosten als Alasia genoemd als koperproducerend land. Tijdens de Romeinse tijd (58 v.C. – 330 n.C.) was het eiland de grootste leverancier van koper ter wereld. Ons woord ‘koper’ is via het Latijnse cuprum, uit aes cyprium ‘erts van Cyprus’, afgeleid van de naam van het eiland, en/of de naam Cyprus (Kypros) is zelf weer gebaseerd op een oud Grieks woord voor koper.
Het koper werd gebruikt om kunstvoorwerpen, wapens en spiegels van te maken. Het werd ook verhandeld, bijvoorbeeld naar Egypte en Sumerië, waar men omtrent 3.000 v.C., door toevoeging van tin, brons wist te maken. Brons is harder dan koper of tin afzonderlijk. Rond 2.500 v.C. werd ook op Cyprus brons gemaakt. Vanaf die tijd werden er ook meer en meer rechthoekige huizen gebouwd. Het land werd bewerkt met een ploeg en de doden werden niet meer onder de huizen begraven, maar op begraafplaatsen.2 Omstreeks de twaalfde eeuw v.C. waren er plunderingen in de grote steden en raakten de steden en burchten in verval. Wat er precies aan de hand was, weet men niet, maar er wordt gedacht aan invallen van de Zeevolken, waarover Egyptische teksten uit die tijd spreken, en aan een serie zware aardbevingen.
Gehoornde God
De bronstijd ging over in de ijzertijd en uit die overgangsperiode dateert het mooie bronzen beeldje van de Gehoornde God, waarvan meteen aan het begin van het artikel in National Geographic-Historia een paginagrote foto stond. Het bijschrift vermeldde dat deze god “mogelijk verwant aan de Griekse Apollo” was. Het 55 cm hoge beeld is in 1963 opgegraven. De plek waar het zich bevond, was waarschijnlijk een cultusplaats geweest. Op dezelfde plaats zijn ook stierenschedels gevonden, die misschien door priesters werden gedragen tijdens offerplechtigheden. Men denkt dat Apollo op Cyprus werd vereerd als god van vee en vruchtbaarheid. Jona Lendering merkte over het beeldje op dat het enigszins minoïsch aandoet, maar dat gehoornde goden meer bekend zijn uit het Nabije Oosten. Het ziet ernaar uit dat Griekse en oosterse ideeën in dit brons zijn samengesmolten.
Aphrodite
In de mythologie staat Cyprus bekend als het eiland van Aphrodite. Aan het begin van de wereld lag Ouranos (de Hemel) vrijwel continu in intieme verstrengeling op Gaia (de Aarde). Gaia kreeg daar eerder genoeg van dan Ouranos. Zij was inmiddels zwanger van meerdere kinderen, die ze maar niet kon baren doordat Ouranos ze steeds weer terug duwde. Gaia maakte daarom in het geheim van haar binnenste een scherpe sikkel en gaf die aan haar zoon Kronos. Zodra Kronos de penis van zijn vader weer zag binnenkomen, sneed hij die af. Zo maakte hij de weg naar buiten vrij voor zichzelf en zijn zussen en broers, de Titanen. De hemelpenis gooide hij weg. Die viel in zee en door de deining in de golven kwam daar het ‘schuim’ tevoorschijn, en uit dat schuim werd de godin Aphrodite geboren, de godin van liefde, seks en vruchtbaarheid. Dit is één verhaal over de geboorte van de godin. De naam Aphrodite wordt verklaard als ‘geboren uit schuim’. Dit zou zijn gebeurd voor de kust van Cyprus. Bij Paphos, aan de zuidwestkant van het eiland, kwam Aphrodite aan land.
De tweede-eeuwse reiziger Pausanias schreef dat vorst Agapenor de Arcadiërs had aangevoerd in de oorlog tegen Troje, maar op de terugweg naar Griekenland uit koers was geraakt en beland op Cyprus, waar hij de stad Paphos stichtte en er een tempel voor Aphrodite neerzette. Dit zou omtrent de twaalfde eeuw v.C. zijn geweest. De immigranten troffen op het eiland een cultus van de Grote Godin aan en associeerden die godin met hun Aphrodite. Voor de komst van Agapenor vereerden de Cyprioten Aphrodite in de plaats Golgoi, volgens Pausanias. Hij noemt verder een afstammelinge van Agapenor, Laodice, die uit Cyprus naar Arcadië kwam en een heiligdom voor Aphrodite van Paphos bouwde in de buurt van Tegea, waar een tempel voor Demeter en Kore de Vruchtenbrengsters was. Laodice schonk ook een peplos (gewaad) aan Athena Alea, de voornaamste godin van Tegea.3
Zwarte steen
Er zijn aanwijzingen dat vanaf ca. 3.000 v.C. bij Palaepaphos (oud Paphos) Aphrodite, of een godin die later Aphrodite werd genoemd, werd vereerd in de vorm van een kegelvormige steen. Deze zwarte steen4 is tegenwoordig te bezichtigen in het plaatselijke museum. Er wordt gezegd dat de steen vroeger wit was. Hetzelfde wordt gezegd over de Zwarte Steen in Mekka, en omdat er in de oudheid meer cultussen rond (zwarte) stenen waren, en daarnaast over veel godenbeelden werd verteld dat ze uit de hemel waren gevallen, ziet menigeen daar een verband. Soms wordt aangenomen dat in de (hypothetische) pre-monotheïstische oerreligie meteorieten werden vereerd als symbolen of verblijfplaatsen van de grote moedergodin, die in het christendom de Zwarte Madonna zou worden. Overigens waren er ook ‘uit de hemel gevallen stenen’ die met een mannelijke godheid in verband werden gebracht.
Dergelijke heilige stenen worden baetyl genoemd en dat woord komt van het semitische Beth-El, ‘Huis van God’. Naar ik begrijp, komt het inderdaad voor dat meteorieten eerst wit zijn en later zwart worden, en is het ook niet ongewoon dat meteorieten bij hun val door de atmosfeer een kegelvorm krijgen en een zwarte korst, terwijl het binnenste wit blijft.
Een meteorietenliefhebber die uit de literatuur niet kon opmaken of de steen van Paphos nu wel of geen meteoriet was, reisde in 2006 naar Cyprus om het te onderzoeken. Hij hield een magneet bij de steen, maar voelde geen aantrekking van aanwezig ijzer. Hij concludeerde dat het geen ‘meteorite’ maar een ‘meteor-wrong’ was, want vrijwel alle meteorieten bevatten buitenaards nikkel en ijzer Bovendien stond op een ansichtkaart vermeld dat de zwarte Paphos-steen andesiet was (een vulkanische steensoort).
Ook andere stollingsgesteenten zijn wel genoemd, zoals basalt en gabbro. Maar momenteel wordt de steen (opnieuw?) onderzocht om te zien of het om een meteoriet gaat. De conservator van de Cyprustentoonstelling stelt zich voor dat de inslag van de meteoriet dan misschien wel heeft plaatsgevonden in de branding bij Paphos.
Menselijke gedaante
Op Cyprus zijn ook veel godinnenbeelden in een meer menselijke gedaante gevonden. Tot de oudste van het eiland behoren de min of meer kruisvormige beeldjes van picroliet (een groene steensoort), uit het vierde à derde millennium v.C., die op de tentoonstelling in Leiden te zien zijn. Zo’n beeldje staat ook afgebeeld op de munten van twee en één euro uit Cyprus. Het staat overigens niet vast dat dit godinnen voorstellen. Het beeldje dat op de euromunten staat, zou zijn gedragen als amulet. Uit de late bronstijd zijn veel terracottabeeldjes gevonden, zoals de ‘moedergodin uit Cyprus’ waarover Jona Lendering blogde.
Van een klassieke schoonheid zijn de latere beelden van marmer. De torso uit de tweede-eerste eeuw v.C. of tweede na C. (de informatie van het RMO op verschillende pagina’s komt niet overeen), die is opgedoken uit de haven van Paphos, ziet er zo levensecht menselijk uit dat het bijna geen standbeeld meer lijkt, en je het zou willen aanraken om te voelen of het nog wel als marmer aanvoelt. Het roept de mythe van de koning en beeldhouwer Pygmalion in gedachten:
Pygmalion was koning van Paphos. Hij had een beeld gemaakt van een mooie, naakte jonge vrouw, en was verliefd geworden op zijn eigen creatie. Hij streelde het beeld en bracht het cadeautjes. Bij het Aphroditefeest bad hij tot de godin dat hij een vrouw mocht vinden die net zo mooi was als zijn beeld. De godin begreep wel wat hij eigenlijk bedoelde, en vervulde zijn wens. Toen Pygmalion thuiskwam, was het beeld tot leven gekomen. Volgens Ovidius baarde de vrouw negen maanden later een zoon die Paphos werd genoemd, en was de stad naar die zoon genoemd.5
Het verhaal van de kunstenaar die verliefd wordt op zijn eigen ‘schepping uit ruw materiaal’ kreeg begin twintigste eeuw een nieuwe draai in het toneelstuk Pygmalion van George Bernard Shaw. Hierin wordt het volksmeisje Eliza door professor Higgins omgevormd tot chique dame. Anders dan de mythe doet verwachten, trouwen zij echter niet met elkaar. De vorming van een mens blijkt pas echt af wanneer het ‘kunstwerk’ zich losmaakt van de ‘maker’ en zijn (haar) eigen weg gaat. Van het toneelstuk werd de musical en film My Fair Lady gemaakt.
A Goddess Arrives
Het uit de haven opgedoken Aphroditebeeld doet ook enigszins denken aan de ‘godin’ op de voorkant van Gerald Gardners eerste roman, A Goddess Arrives. Het is een verhaal over een Engelse archeoloog die in droomvisioenen een vorig leven op Cyprus in de bronstijd beleeft. Hij woont in het land Karpas aan de noordoostkant van het eiland, en wil dat gebied met een muur beschermen tegen een inval door de Egyptenaren, die het zuidwestelijke deel al hebben bezet, de koning aldaar gedood en de koningsdochter gevangengenomen. Haar naam is Dayonis. Zij weet te ontsnappen naar Karpas en begint een relatie met de hoofdpersoon, die niet alleen een muur bouwt maar ook wapens maakt. Dayonis zelf zet magie in tegen de Egyptenaren. Later wordt ze weer gevangengenomen en op een schip weggevoerd. Opnieuw ontsnapt ze; nu door naakt in zee te duiken en weg te zwemmen. Ze komt bij Paphos weer aan land en wordt daar voor een godin gehouden.6
Het boek is geschreven tussen 1937 en 1939 en drukt tussen de regels ongerustheid uit over de politiek van nazi-Duitsland, en de gedachte dat men voorbereid moest zijn op een oorlog. Tegelijk weerspiegelt het Gardners persoonlijke verhouding tot Cyprus. Hij bezocht het eiland, dat in die tijd onder Brits bestuur stond, in 1937 of ‘38.7 Hoewel hij niet eerder op Cyprus was geweest, had hij meteen een gevoel van herkenning. Hij herinnerde zich dat hij hier meermalen over had gedroomd. Tot dan toe had hij vagelijk het idee dat zijn dromen zich afspeelden ergens in wat nu het Midden-Oosten wordt genoemd (zie het kaartje voor een indruk van de toenmalige situatie en benamingen). In die streken voelde hij zich namelijk meer thuis dan in Engeland.
Gardner hield zich bezig met archeologie, en had in de voorgaande jaren onder meer W.M. Flinders Petrie en J.L. Starkey geholpen bij hun opgravingen in Palestina. Hij was gefascineerd door de vondst van een tempel in Lachish met beelden van de god Yahwa en de godin Astaroth, en de gedachte dat dit godenpaar onder diverse namen op tal van plaatsen in het Oude Nabije Oosten was vereerd.
Zwaard, dolk of speerpunt?
Ook had hij congressen over de pre- en protohistorie bijgewoond. Op zo’n congres had hij de curator van het museum in Nicosia, Porphyrios Dikaios, leren kennen. Op Cyprus zocht Gardner hem op en Dikaios vroeg hem, als kenner van wapens zoals de kris, naar zijn mening over een bronzen zwaard van Cyprus. Het gedeelte dat in het gevest moest hebben gezeten, had aan het uiteinde een soort haak en de vraag was, hoe de handgreep dan bevestigd moest zijn geweest. Zonder ringetjes eromheen en zonder kit, want daarvan waren nooit sporen gevonden. Gardner liet zijn gedachten de vrije loop en kreeg een ingeving. Met gereedschap zoals dat in de bronstijd beschikbaar was, wist hij een gevest te maken waarin het zwaard goed bleef zitten. Het was alsof zijn handen wisten hoe het moest, vertelde hij aan zijn biograaf Bracelin – implicerend dat hij deze kennis uit een vorig leven had. Gardners artikel over ‘Het vraagstuk van het gevest van het Cypriotische bronstijdzwaard’ werd gepubliceerd in een Frans en een Deens oudheidkundig tijdschrift.
Het Allard Pierson Museum in Amsterdam heeft een dergelijk wapen in de collectie. In de beschrijving in de beeldbank van de UvA heet het een dolk. Het Metropolitan Museum in New York heeft er ook een, die iets korter is dan die van het Allard Pierson Museum, en als speerpunt wordt aangeduid. Gardner had in zijn artikel en tegen zijn biograaf opgemerkt, dat het geen wapen om mee te houwen of snijden maar een steekwapen moest zijn geweest, dat met de bevestiging zoals hij die had gevonden goed uit een lichaam kon worden losgetrokken. Hij schreef ook dat het tamelijk kort was voor een zwaard. Maar blijkbaar leidde hij uit deze observaties niet af dat het om een lange speerpunt zou kunnen gaan, en waarschijnlijk had hij daar goede redenen voor. Bronzen wapens waren relatief kwetsbaar en een kort en stevig, dolkachtig steekzwaard was praktischer dan een langer zwaard dat snel omboog of beschadigd raakte.
Het Allard Pierson Museum heeft overigens ook een bronzen speerpunt uit Iran, die een vergelijkbaar ‘haakje’ heeft. Maar die speerpunt heeft voorbij het gedeelte dat in de schacht zat, in de aanloop naar het verbrede gedeelte van de punt, nog een lang, dun cylindrisch tussenstuk, als een bronzen verlenging van de schacht. De punt (het bredere deel) zelf is veel korter dan het lemmet van de Cypriotische dolken / zwaarden.
Ruil
Toen hij op Cyprus kwam en er van overtuigd raakte dat hij daar in een eerder leven al thuis was geweest, kocht Gardner een stuk grond aan de noordoostkant van het eiland, in de buurt van Famagusta (nu Gazimağusa, in het Turkse deel) met het plan daar een huis te bouwen, of een godinnentempel, of beide. Maar voor het tot bouwen was gekomen, had hij in Engeland al weer een nieuw plan opgevat.
In het openluchtmuseum van een vriend8 had hij een zestiende-eeuws vakwerkhuisje gezien dat daar als ‘huis van een heks’ werd tentoongesteld. Het kwam oorspronkelijk uit Ledbury in Herefordshire. Door de oorlog en door een rechtszaak9 was de eigenaar van het openluchtmuseum in financiële problemen geraakt, en zag hij zich genoodzaakt delen van het museum te verkopen. Hij wilde ook weg uit Engeland. Gardner en hij kwamen een ruil overeen: als Gardner het heksenhuis kreeg, kon de museumeigenaar Gardners stuk land op Cyprus krijgen.
Gardner had inmiddels al het terrein ‘Five Acres’ bij Bricket Wood in Herefordshire gekocht van de naturistenvereniging Fouracres. Het heksenhuis werd uit elkaar gehaald en daarheen overgebracht, en kwam zo weer enigszins thuis in Herefordshire. Het opnieuw in elkaar zetten liet lang op zich wachten, en gebeurde uiteindelijk meer met het oog op praktische bruikbaarheid dan op historisch getrouwe reparatie of reconstructie. Zo werden enkele wanden van gevlochten tenen en leem, die al te lang op vochtige grond hadden gelegen om nog te worden toegepast, vervangen door betonplaten. In 1947 werd het huis met midzomer feestelijk in gebruik genomen, en zo ontstond wat Ronald Hutton ooit omschreef als “de best gedocumenteerde (…) geboorteplaats van de moderne paganistische hekserij.”10
Noten
[1] De tijd dat een groot deel van Europa bedekt was door ijs. Niet de ‘kleine ijstijd’ van de zestiende eeuw, die door de misoogsten, ten gevolge van de veranderingen in het weer, bijdroeg aan de Europese angst voor een complot van de (ongrijpbare) duivel met (vervolgbare) heksen.
[2] Een prettig overzicht van de geschiedenis van de prehistorie tot nu en kaarten van het eiland (met o.a. de ‘Aphrodite Cultural Route’) zijn te vinden in de brochure Cyprus, 10000 years of history and civilisation. Cyprus Tourism Organisation, 2015 (pdf)
[3] Op Facebook zag ik (zonder verdere bronvermelding) een kaartje van Griekenland met de dialecten die daar in de klassieke periode zouden zijn gesproken. Op Cyprus en in Arcadië sprak men hetzelfde (Arcado-Cypriotische) dialect.
[4] Als deze steen, die eind negentiende of begin twintigste eeuw werd opgegraven, tenminste dezelfde steen is als die waarover Tacitus schreef: “The image of the goddess does not bear the human shape; it is a rounded mass rising like a cone from a broad base to a small circumference. The meaning of this is doubtful.” (simulacrum deae non effigie humana, continuus orbislatiore initio tenuem in ambitum metae modo exurgens, set ratio inobscuro – Historiae 2.3; tekst en vertaling bij Perseus Digital Library)
Zie ook: F. Ceci: ‘The house of the Goddess. Coins tell the Cypriot Aphrodite myth’.
[5] Ik vertel hier de navertelling na van David Stuttard in zijn boek Greek Mythology. A Traveller’s Guide from Mount Olympus to Troy. Thames & Hudson, London 2016 (ISBN 987-0-500-51832-8)
[6] Ik hoop het boek zelf nog eens te lezen, maar verlaat me hier op wat anderen, in het bijzonder Philip Heselton (in Witchfather – A Life of Gerald Gardner. Vol. 1 – Into the Witch Cult), erover hebben geschreven.
[7] In J.L. Bracelin: Gerald Gardner: Witch (blz.140 van de heruitgave uit 1999 bij I-H-O Books) staat dat hij in 1938 naar Cyprus afreisde. Philip Heselton schrijft in Witchfather (blz.164) echter dat Gardner “probably in early 1937” op Cyprus aankwam. Hij baseert zich hierbij op de datering (december 1937) van het Franse tijdschrift waarin Gardners artikel over het Cypriotische zwaard verscheen.
[8] John S.M. Ward, bijgenaamd ‘de huizenverzamelaar’, was, in de woorden van Bracelin (blz. 143), “an authority on Chinese secret societies, and co-authored a book on the subject which is still a standard work used by research workers and the police of many countries”. Hij was tevens oud-katholiek (zie ook Morgan Davis: ‘Gerald Gardner 1946-1949’ op geraldgardner.com), vrijmetselaar, en hoofd van een esoterisch-christelijke gemeenschap die in 1946 verhuisde naar Cyprus. Ward stierf daar in 1949 en zijn vrouw en volgelingen verhuisden in 1956 opnieuw, ditmaal naar Australië. Begin januari 1950 hadden de Griekse Cyprioten in een referendum massaal gestemd voor aansluiting bij Griekenland en het werd voor Britten steeds moeilijker om op het eiland te blijven.
[9] Ward en zijn vrouw werden ervan beschuldigd een jongedame van 16 jaar, die zich bij Wards geloofsgemeenschap had aangesloten, te hebben weggelokt uit haar ouderlijk gezin. De rechter gaf de ouders van het meisje gelijk. Zij moest terug naar haar ouders en Ward, die financieel al aan de grond zat, moest £ 500 betalen.
[10] The Triumph of the Moon; geciteerd in Philip Heselton: Witchfather – A Life of Gerald Gardner. Vol. 2 – From Witch Cult to Wicca (blz.324)