Season of the Witch
In de vorige aflevering van ‘Oud nieuws’ constateerde ik dat de maand oktober, als aanloop naar Halloween, blijkbaar tot Heksenmaand was uitgeroepen. Maar ook de tijd na Halloween wordt door menigeen tot het ‘Season of the Witch’ gerekend, zo bleek. Misschien is de hele donkere winterperiode wel heksenseizoen – dat wil zeggen als het idee van ‘heks’ verbonden is met zaken als duisternis, ouderdom, dood en/of dingen die onzichtbaar in het verborgene plaatsvinden, zoals het ondergronds ontkiemen van zaden.
In elk geval vormde het ‘heksenseizoen’ aanleiding tot diverse artikelen en uitzendingen waarin heksen ter sprake kwamen. Een vrouwenradio uit het Amerikaanse Berkeley zond een al wat ouder gesprek uit met Max Dashu, dat was gehouden naar aanleiding van de publicatie van haar boek Witches and Pagans: Women in European Folk Culture, 700-1100.
Onzichtbare vrouwen
Max Dashu richtte in 1970 het Secret Histories Archive op. De geschiedschrijving in die tijd maakte vooral melding van beroemde mannen, veldslagen en dergelijke. Wanneer je onder het trefwoord ‘vrouwen’ zocht in de bibliotheek (er was nog geen internet), vond je boeken over huishouden, mode, koken, make-up… Dashu wilde hieraan een tegenwicht bieden door de ‘geheime’, d.w.z. onzichtbare, onderbelichte aanwezigheid van vrouwen en het vrouwelijke in de geschiedenis te laten zien. Zij koos er niet voor om het woord history te vervangen door herstory zoals sommige feministen deden, omdat het woord history (geschiedenis) etymologisch niets te maken heeft met ‘his story’ (zijn verhaal) maar uit het Grieks komt, waar het iets betekent als: informatie, resultaat van onderzoek, verslag. Wel zette ze het woord in het meervoud: histories, om duidelijk te maken dat de geschiedenis niet één groot verhaal is, maar een weefsel van diverse verhalen.
Het woord ‘weefsel’ is hier bewust gekozen, omdat activiteiten als weven, spinnen, borduren e.d. traditioneel tot het domein van vrouwen worden gerekend, en lang niet serieus zijn genomen als onderzoeksgebieden. Max Dashu vertelde in de radiouitzending (het interview is hier te beluisteren of te downloaden als podcast) over oude, heidense godinnen zoals Vrouw Holle, die het lot van de mensen sponnen of weefden.
In graven van Scandinavische priesteressen zijn staven gevonden waarvan de betekenis en het gebruik onbekend zijn maar waarvan wordt aangenomen dat ze een rituele functie hadden. Men weet niet of de priesteres er mee zwaaide of wees, of dat het als ritme-instrument werd gebruikt om op de grond te stampen of mee te rammelen (aan sommige zitten belletjes). Veel heidense godinnen zijn afgebeeld met een soort staf. Dashu heeft tal van dergelijke afbeeldingen bestudeerd en kwam tot de conclusie dat het een spinrokken betrof. Een spinrokken is een stok met vaak iets aan het uiteinde, waarop de nog ongesponnen wol zit bij het spinnen met een spintol.
Kerkgeleerden schreven alleen over de voorchristelijke godinnen om te vertellen dat dit demonen waren. Ze duidden de godinnen bij voorkeur aan met Latijnse (Romeinse of Bijbelse) namen zoals Diana of Herodias. Deze benadering is afkomstig van de Romeinen en heet de ‘interpretatio Romana’, zegt Dashu. Zij lijkt dit begrip vooral op te vatten als onderdrukkende ‘roomse interpretatie’ die de heidense godinnen uit de geschiedenis trachtte weg te schrijven, en niet zozeer als de ‘Romeinse interpretatie’ waarbij godheden uit verschillende pantheons aan elkaar werden gelijkgesteld om de eenheid in het rijk te bevorderen.
Er zijn hedendaagse heksentradities die met de duivel werken, maar dat is een verkeerde reconstructie, zegt Dashu. De wijze vrouwen van het oude Europa kenden geen duivel. Zij kenden godinnen in wier gevolg vrouwen ’s nachts op of in de gedaante van dieren door de lucht konden vliegen, heel sjamanistisch; en de feeën, elfen of Drie Gezusters, voor wie ze voedsel of borden en bestek neerzetten. De woorden fairy en fée houden verband met profetisch spreken, en met het Latijnse fatum (lot).
Toneelheksen
Drie gezusters als een soort lotsgodinnen genieten in bredere kringen vooral bekendheid in de gedaante van de drie heksen of ‘weird sisters’ in Macbeth van Shakespeare. Zij verschijnen en verdwijnen op mysterieuze wijze, voorspellen de toekomst, roepen stormen, geesten of visioenen op en staan onder leiding van Hecate. Maar ook in de opera Dido and Aeneas van Henry Purcell komen drie heksen of enchantresses voor, hier onder leiding van een tovenares (sorceress). Verder komen er diverse geesten voor in deze zeventiende-eeuwse bewerking van het vierde boek van de Aeneis van Vergilius (1ste eeuw v.C.).
Sorceress:
Wayward sisters, you that fright
The lonely traveller by night,
Who like dismal ravens crying
Beat the windows of the dying,
Appear at my call, and share in the fame
Of a mischief shall make all Carthage flame.
Appear, appear!
– Begin van de tweede acte van de opera Dido and Aeneas
In het libretto van Purcells opera, dat werd geschreven door Nahum Tate, zijn de heksen uit op de ondergang van koningin Dido van Carthago. Zij is juist een liefdesrelatie aangegaan met de koningszoon Aeneas, die als vluchteling bij haar is gekomen, op weg naar een nieuw vaderland nadat de Grieken zijn geboortestad Troje hebben vernietigd. De heksen roepen een geest of elf op in de gedaante van Mercurius, die Aeneas er toe moet aanzetten zijn geliefde in de steek te laten en zijn heil elders te zoeken, zodat Dido ongelukkig wordt en zelfmoord pleegt. Bij Vergilius is geen sprake van heksen of tovenaressen. En Mercurius is er geen bedrieglijke geestverschijning, maar gewoon de god Mercurius zelf, door Jupiter naar Aeneas gezonden om hem weer op weg te sturen, omdat Aeneas stamvader van de Romeinen moet worden en niet in Noord-Afrika mag blijven hangen.
De heksen zijn een wat merkwaardige toevoeging aan het verhaal over Dido en Aeneas, zei musicologe Shauna Caffrey in een aflevering van The Folklore Podcast. De opera geeft geen motivatie waarom zij koningin Dido zozeer haten dat ze haar te gronde willen richten.* In de zeventiende eeuw was het vraagstuk van hekserij een actuele kwestie die in heel Europa de gemoederen bezighield. Bestonden heksen echt en wat deden ze dan? Op het toneel waren heksen en het bovennatuurlijke populaire thema’s. Ze boden een goede gelegenheid om te pronken met ‘special effects’ met behulp van de nieuwe machinerieën waarover veel theaters toen beschikten.
De heksen in de opera Dido and Aeneas zijn een mengeling van klassieke ideeën en zeventiende-eeuws Brits volksgeloof. Er is bij Vergilius sprake van een priesteres die Dido na het vertrek van Aeneas zou hebben aangeraden om zijn spullen te verbranden in een magisch ritueel, althans dat beweert Dido. Over deze priesteres wordt onder meer gezegd dat zij in staat was geesten op te roepen, rivieren te doen stilstaan en hemellichamen retrograde te laten gaan. Dit waren vermogens die men aan heksen toeschreef.
Ik ben verwezen naar een Massylische priesteres, die er
de tempel der Hesperiden bewaakt en past op de heilige
takken; zij geeft ook een slang te eten en met vloeibare druppels
honing en korrels van de papaver doet zij hem slapen.
Zij zegt door spreuken de harten van wie ze maar wil, te bevrijden,
anderen weer te bestoken met kwellende liefdeszorgen;
zij doet de sterren keren en stremt de stroom in rivieren,
duistere schimmen roept ze omhoog en de aarde gaat kreunen
onder haar voeten, je ziet hoe bomen de bergen verlaten.
– Vergilius: Aeneis IV 487-491, vertaald door Piet Schrijvers
In Dido and Aeneas delen de heksen nooit de ruimte met de menselijke figuren, ze bevinden zich als het ware in een andere wereld en hebben geen rechtstreekse interactie met de mensen, alleen met andere bovennatuurlijke wezens. In één manuscript van de opera fungeert een Jack-o’-lantern als tussenpersoon, en dit zou de dolende geest zijn van iemand die tijdens zijn leven de misdaad had begaan van het verplaatsen van een grenspaal. Dit aspect van grenzen en grensoverschrijding is iets wat in het volksgeloof nauw verbonden is met ideeën over hekserij, merkte de presentator van de podcast op. Mij viel op dat in een aantal YouTube-filmpjes van Dido and Aeneas die ik bekeek, de partijen van tovenares en heksen niet altijd door vrouwen worden gezongen. Ook een uitdrukking van het grensoverschrijdende?
Daarbij was er de gedachte dat heksen boosaardig waren. Men dacht dat een dergelijke aard tot uitdrukking kwam in lichamelijke onvolkomenheden als een bochel, wratten, een grote kin, of een ‘heksenmerkteken’ zoals een moedervlek. De theorie hierachter was dat de mens was geschapen naar Gods gelijkenis, en dat het kwaad daarom geen volmaakte mensengestalte kon hebben. Het beeld dat veel mensen nu nog altijd hebben van heksen als rimpelige en gebochelde figuren met een wrat op hun grote neus, dateert uit deze periode.
* Misschien was het niet nodig om de motivatie te geven omdat het publiek het verhaal van Vergilius kende? Daar stuurt Jupiter Mercurius in antwoord op een gebed van koning Jarbas, die ooit door Dido is afgewezen en die nu van de godin Roddel (Fama) heeft gehoord dat Dido en die buitenlander Aeneas niets anders doen dan vrijen en alleen nog maar aandacht voor elkaar hebben, in plaats van voor staatszaken.
Ontheksingskruiken
Bij Shakespeare komt een passage voor die in dit verband interessant is. Als Macbeth en Banquo voor het eerst de weird sisters zien, vraagt Banquo zich hardop af wat voor wilde, onaardse maar zich toch op aarde bevindende wezens dit zijn, en hij richt zich tot de heksen:
… Live you? or are you aught
That man may question? You seem to understand me,
By each at once her chappy finger laying
Upon her skinny lips: you should be women,
And yet your beards forbid me to interpret
That you are so.
– Shakespeare: Macbeth (Act 1, scene 3)
Die zin over de baarden wordt in opvoeringen en verfilmingen van Macbeth vaak weggelaten en de heksen ogen meestal onmiskenbaar vrouwelijk, zonder opvallende gezichtsbeharing. Maar het idee sluit aan bij het grensoverschrijdende, lichamelijk onvolkomene of meer algemeen ‘wilde’ dat men in de zeventiende eeuw associeerde met heksen.*
Dat baarden niet alleen volgens Shakespeare iets met heksen te maken hadden, wordt volgens Robert Halliday geïllustreerd door de zeventiende-eeuwse Britse witch bottles. Dit zijn baardmankruiken (in het Engels heten ze Bellarmine jugs) die werden gevuld met urine, spijkers, spelden en/of andere zaken zoals een plukje haar of wat zout. Dan werd de kruik warm gehouden of verhit, of rechtop of ondersteboven begraven, bij voorkeur onder de haardplaats, of in het water gegooid. Dit was een manier om een beheksing tegen te gaan en het kwaad ‘retour afzender’ te sturen. De heks zou hierdoor niet meer, of alleen nog maar met veel pijn, kunnen plassen, en gedwongen zijn de betovering op te heffen. Of de heks overleed en dan was de beheksing ook verbroken. Mogelijk werden de kruiken ook preventief gemaakt.
De benaming ‘witch bottle’ is waarschijnlijk minder oud dan de zo genoemde objecten zelf. Er zijn wel zeventiende-eeuwse teksten die beschrijven hoe zo’n kruik geprepareerd dient te worden om beheksing tegen te gaan, maar Halliday vond de term ‘witch bottle’ pas voor het eerst genoemd in 1870.
Baardmankruiken werden van halverwege de vijftiende tot in de achttiende eeuw vervaardigd in Duitsland en zijn her en der in Europa teruggevonden, maar het gebruik ervan als ontheksingskruiken is alleen bekend uit Engeland. In het artikel ‘In Search of Witch Bottles’ in het novembernummer van Fortean Times (FT359) stelt Halliday dat men in Engeland de baardmankruiken bij uitstek geschikt vond voor deze anti-hekserij, omdat de bolle vorm deed denken aan een blaas en omdat er een behaard gezicht op stond, dat men associeerde met heksen. Hij vermeldt hierbij een recente theorie, die luidt dat het baardige gezicht is afgeleid van het bladergezicht van de Wildeman, die ook wel de Groene Man wordt genoemd.
Aangenomen wordt, dat ontheksingsmethoden als het maken van witch bottles in zwang raakten in een periode dat de geleerden wat sceptisch werden over hekserij en de machthebbers vermeende heksen niet meer zo graag terechtstelden. De mensen die zich benadeeld voelden door hekserij, namen dan maar hun eigen tegenmaatregelen. Toen de productie van baardmankruiken in de achttiende eeuw stilviel, ging men in plaats daarvan andere kruiken of glazen flessen gebruiken om witch bottles te maken.
* Het werd niet genoemd in de podcasts en artikelen die ik hier samenvat en ik herinner me niet of ik het ooit ergens anders heb gelezen, maar deze harige heksen doen mij denken aan de volksverhalen waarin de duivel jaloers is op de scheppingen van god en óók zoiets wil maken, wat dan telkens een beetje mislukt. Het lijkt er wel op, maar is het toch niet helemaal. Het is ongecultiveerd, in plaats van nuttig. In plaats van de mens schept de duivel zo de aap. Apen werden soms beschouwd als kleine duivels, of ook wel als een wilde, behaarde mensensoort die buiten de beschaafde (christelijke) orde viel. Op zeventiende-eeuwse schilderijen verwijzen apen vaak naar de zonde.
Heksen prikken
Een andere manier om een beheksing ongedaan te maken en een heks haar toverkracht te ontnemen, zo geloofde men in Engeland, was het prikken van de heks met een scherp voorwerp zodat er bloed vloeide. In het artikel ‘Twilight of the Witches’ in dezelfde Fortean Times besprak Jacob Middleton het negentiende-eeuwse volksgeloof in heksen zoals dat naar voren komt uit krantenberichten van die tijd.
In 1875 was er bijvoorbeeld een boer die een vrouw aanviel met een hooivork, waarbij hij haar, ondanks pogingen van omstanders om hem tegen te houden, zo vaak stak dat ze stierf. Dat dit in de krant kwam, was volgens Middleton niet omdat het op het platteland ongewoon was dat iemand dacht te zijn behekst of dat vermeende heksen een onvrijwillige ‘aderlating’ kregen (dergelijke aanvallen werden witch-bleedings genoemd), maar omdat het slachtoffer eraan overleed en er in dit geval dus sprake was van een gruwelijke moord.
Ook het geloof in witch bottles was op het Victoriaanse platteland nog levend, al leek de werking die men er aan toeschreef nu verschoven van anti-hekserij naar hekserij. In 1857 vonden arbeiders twee witch bottles die onder de weg waren begraven. Een man die de buurt woonde, verklaarde dat deze vondst vast en zeker de betovering was waarmee zijn moeder hem had behekst en waardoor hij zich voortdurend beklemd en terneergeslagen voelde.
Het is mogelijk, schrijft Middleton, dat berichten over dergelijke voorvallen aanvankelijk werden gepubliceerd om te pleiten voor invoering van een leerplicht. Het geloof in hekserij, geesten en andere bovennatuurlijke zaken werd beschouwd als een teken van onwetendheid van de lagere standen. Maar ook na de onderwijshervormingen, tegen het eind van de negentiende eeuw, werd in artikelen herhaaldelijk verbaasd geconstateerd dat “in deze verlichte tijden” het bijgeloof nog springlevend was. Met name op het platteland, waar de verstedelijking en industrialisatie nog niet was doorgedrongen, schreven mensen tegenslag en ziekte vaak toe aan bovennatuurlijke oorzaken en trachtten ze problemen met magische methoden op te lossen. Middleton stelt dat rituelen als ‘witch-bleeding’, wanneer die tenminste niet uit de hand liepen, of het inschakelen van de hulp van een ‘witchman’ om een diefstal op te lossen, mogelijk fungeerden als uitlaatklep voor sociale spanningen.
Verborgen schoenen
Op de Britse eilanden werden nog andere middelen ingezet tegen bovennatuurlijk kwaad. In tal van huizen en gebouwen zijn bij restauraties oude schoenen ontdekt, weggestopt in een hoekje van de schoorsteen of achter een paneel. Uit de ongebruikelijke vindplaatsen kan worden afgeleid dat de schoenen niet gewoon zijn verloren, maar daar opzettelijk zijn geplaatst. In de jaren ’50 van de vorige eeuw zette curator June Swann van het Northampton Museum de Hidden Shoe Index op om de vindplaatsen van deze schoenen in kaart te brengen en recentelijk is dit register gedigitaliseerd. Er zijn inmiddels bijna drieduizend gevallen geregistreerd.
De gedachte achter het verbergen van de schoenen zou zijn dat een heks, demon of andere boze kracht die iemand iets zou willen aandoen, op de schoen af zou komen en die aanvallen in plaats van de persoon. Of het zou een bescherming voor het huis vormen. Het staat niet vast wat precies het achterliggende idee was. Misschien waren ze wel bedoeld als een soort tijdcapsules, of als grap, zegt geschiedkundige Ceri Houlbrook. Het kan ook zijn dat de beweegredenen in de loop der tijd zijn veranderd.
De oudste bekende schoen is gevonden in het koor van Winchester Cathedral, dat werd gebouwd in 1308. Het museum heeft zelf een schoen uit 1540 in bezit, uit St John’s College in Oxford. De meeste schoenen dateren echter uit de achttiende en negentiende eeuw. Vrij veel ervan zijn kinderschoenen. Het gebruik is door Britse migranten meegenomen naar de VS, Canada en Australië en bleef daar tot in de jaren twintig en dertig in zwang, hoewel het in Engeland rond 1900 wel zo’n beetje ophield.
De gedachte dat een verborgen schoen een bovennatuurlijke bescherming biedt, is tot op heden blijven bestaan. Mensen die zo’n schoen in hun huis aantreffen, durven die vaak niet aan het museum af te staan “voor het geval dat”, of ze krijgen van anderen te horen dat ze de schoen weer moeten terugstoppen waar ze hem hebben gevonden, omdat het anders ongeluk brengt.
Heksenjaagcompetitie
De Europese heksenvervolgingen uit eerdere eeuwen fungeerden volgens de economen Peter Leeson en Jacob Russ als een manier van christenen om hun religieuze marktpositie te versterken ten tijde van de godsdienstoorlogen. Over deze zienswijze publiceerden zij een artikel dat in januari werd besproken in The Guardian.
In de hele geschiedenis zijn situaties aan te wijzen waarin machthebbers hun gezag trachtten te adverteren en te versterken door goed zichtbaar ‘vijanden’ te vervolgen en te bestraffen. Leeson en Russ noemen als voorbeeld onder meer de stalinistische showprocessen, maar ook de minder bekende ‘ongedierteprocessen’ uit de renaissance. Hierbij spanden kerkelijke overheden rechtszaken aan tegen knaagdieren en insecten, en werden enkele soorten bestraft met excommunicatie (uitsluiting uit de gemeenschap – vgl. ‘paspoort afpakken’ nu).
In de middeleeuwen beschouwde de kerk het geloof in heksen als verwerpelijk bijgeloof, maar na ongeveer 1550 verkondigde ze juist dat heksen bestonden en een gevaar voor de samenleving vormden. De economen vermoedden een verband met de Reformatie. Uit de gegevens die zij onderzochten, kwam een beeld naar voren van meer heksenvervolgingen in gebieden en perioden waarin katholieken en protestanten tegenover elkaar kwamen te staan en dus concurrenten waren op het gebied van het geloof, en minder vervolgingen wanneer één van beide richtingen onmiskenbaar de overhand had.
In gebieden waar het katholicisme veel aanhang had, kon de kerk als vanouds volstaan met het criminaliseren van andersdenkenden. Maar waar de invloed van de paus afnam, voldeed die aanpak niet meer en moest er een andere strategie worden toegepast, schrijven de economen. Men ging ‘bewijzen’ dat het eigen geloof de beste bescherming bood tegen het gevaar van hekserij. Daarbij moest natuurlijk wel aannemelijk worden gemaakt dat heksen inderdaad een serieuze bedreiging vormden. Zowel katholieken als protestanten trachtten op die manier hun religieuze superioriteit te bewijzen. De economische visie van de auteurs leidt tot een stortvloed aan uitdrukkingen als ‘niet-prijs-concurrentie’, ‘religieuze consumenten’, ‘confessioneel merk’, ‘proactieve protestantse leveranciers’ e.d., wat het lezen van hun artikel tot een aparte ervaring maakt (ik kwam er niet doorheen).
Goden en staten
De rol van religie in de samenleving werd op een wat rooskleuriger manier gepresenteerd in de radioserie Living with the Gods die de BBC uitzond van oktober tot december. Hierin werd gesteld dat religie in diverse culturen door de eeuwen heen een belangrijke functie heeft vervuld in het vormen en bijeenhouden van een gemeenschap. Negatieve sociale effecten werden ook genoemd, maar een positieve toon overheerste: “gedurende de hele menselijke geschiedenis zijn ‘geloven’ en ’erbij horen’ samengegaan”.
Aan de hand van voorwerpen uit het British Museum schetste Neil MacGregor, voormalig directeur van dat museum, samen met andere deskundigen in deze serie een kunsthistorische godsdienstgeschiedenis, waar ik hier slechts enkele punten uit kan aanstippen. Kijk vooral zelf naar de lijst van podcasts als je af en toe een kwartiertje kunt vrijmaken om te luisteren (zo lang duurt een aflevering), want er zit veel interessants tussen.
Vesta en Rome
In de aflevering ‘Fire and State’ van Living with the Gods vertelde professor Mary Beard over de rol van de tempel van Vesta, godin van het haardvuur, in de Romeinse staat. Het Latijnse woord voor haard is focus en de manier waarop dat woord in ons taalgebruik is terechtgekomen, herinnert eraan dat het huiselijke haardvuur in de oudheid het centrale punt was waaromheen het leven zich afspeelde. De Vestaalse maagden moesten er voor zorgen dat het vuur in de tempel van Vesta, dat niet voor één familie maar voor de hele Romeinse staat gold, altijd bleef branden. Deze priesteressen van Vesta waren invloedrijke personen in de Romeinse politiek. Het was voor vrouwen uitzonderlijk om zo’n prestigieuze functie te bekleden en de positie was dan ook zeer gewild, zij het vooral door de familie en niet per se door de meisjes zelf, die meestal al voor deze taak werden uitgekozen als ze zes tot tien jaar oud waren. Zij waren verplicht maagd te blijven. Wanneer het vuur uitging, werd een Vestaalse ervan beschuldigd haar maagdelijkheid te hebben geschonden. Men was ervan overtuigd dat het doven van het vuur rampspoed voor Rome betekende en er stond een zware straf op: de verantwoordelijke priesteres werd levend begraven.
Maria van Guadalupe en Mexico
De aflevering ‘The Protectoresses’ begon met een gedeelte over Onze Lieve Vrouwe van Guadalupe. Er wordt verteld dat Juan Diego, een jonge inheemse Mexicaan in de zestiende eeuw, niet lang nadat de Spanjaarden zich meester hadden gemaakt van het Azteekse rijk, een visioen van Maria had waarin zij hem in zijn eigen taal opdroeg op de heuvel van Guadalupe een kerk voor haar te bouwen. De plaatselijke (Spaanse) bisschop vroeg om bewijs voor de legitimiteit van het visioen en Maria zorgde ervoor dat de jongeman midden in de winter een heleboel bloeiende rozen kon plukken. Toen hij voor de bisschop de omslagdoek openvouwde waarin hij de rozen had verzameld, bleek op de ruwe stof op wonderbaarlijke wijze een verfijnde schildering van Maria te zijn verschenen. Zij was afgebeeld, staand op de maansikkel en gekleed in een gouden gewaad en blauwe mantel met sterren, en met een Indiaans gelaat. Deze Maagd van Guadalupe wordt door Mexicanen beschouwd als de moeder van hun natie en is het symbool geworden van Mexicaanse identiteit, ook buiten Mexico, vertelde kunsthistorica Marina Warner.
Artemis van Efese
In dezelfde aflevering ging het over Artemis van Efese. Haar tempel was een van de Zeven Wereldwonderen uit de oudheid en haar cultus strekte zich al voor het begin van de klassieke periode uit van Efese tot aan Spanje, vertelde Stephanie Budin. Het beeld van de godin in Efese zou, net als de schildering van Onze Lieve Vrouwe van Guadalupe, niet door mensenhanden zijn gemaakt. Het was in opdracht van Zeus rechtstreeks uit de hemel komen vallen. Het beeld was uniek en heel herkenbaar: op haar hoofd droeg deze Artemis de kroon van Apollo en op haar borst iets met uitstulpingen die wel zijn uitgelegd als borsten, of stierentestikels. Pelgrims die naar de tempel kwamen, brachten vaak kleine kopieën van het beeld mee naar huis als souvenir. Marina Warner noemde een beeldje van Artemis van Efese waarvan ook de armen bewaard zijn gebleven. De godin houdt haar handen uitgestrekt in een open en beschermend, moederlijk gebaar dat sterk doet denken aan de Maagd Maria. Ook Artemis werd een maagd genoemd. Dat woord betekende in haar geval niet zozeer seksueel inactief, maar onafhankelijk en machtig, legde Marina Warner uit.
Geesten van het landschap
In ‘The Other Side of the Leaf’ ging het over natuurgeesten, vooroudergeesten en andere entiteiten die net als mensen, maar dan (meestal) onzichtbaar, “aan de andere kant van het blad”, in een bepaalde streek wonen. Mensen die een sterke band met hun omgeving hebben, hebben altijd gezocht naar manieren om op een goede manier samen te leven met zulke geesten. In Thailand worden bijvoorbeeld een soort poppenhuizen gebouwd waar de geesten in kunnen wonen. Men hoopt dat de geesten daardoor welwillend zullen staan tegenover de mensen. Voor ons is het moeilijk voorstelbaar, zei Neil MacGregor, dat er geesten zijn die geen goden of demonen zijn, maar die deel uitmaken van de natuurlijke omgeving. Dat dergelijke zienswijzen voor de sprekers in deze podcast niet goed te bevatten zijn, blijkt ook wel, want de uitleg ze geven, is eerder verwarrend dan verhelderend… Een boeiende gedachte vind ik, dat het belang van het landschap in dergelijke wereldbeelden tot uitdrukking komt in de Austronesische talen, waarin men bijvoorbeeld niet zegt “het glas staat voor het kopje”, maar “het glas staat aan de zee-kant van het kopje.”