De heksen van Bruegel. Hekserijvoorstellingen in de Lage Landen tussen 1450 en 1700
Renilde Vervoort
Van de Wiele, 2015. 135 p. ISBN 978-90-76297-606. € 19,95.
“In 1565 bracht de Antwerpse uitgever Hieronymus Cock twee gravures uit die het beeld dat wij ons van heksen hebben gevormd voor altijd hebben bepaald. De prenten waren ontworpen door Pieter Bruegel de Oude en kenden een ruime verspreiding binnen en buiten de Lage Landen.
Tot vele generaties na Bruegel putten kunstenaars inspiratie uit zijn voorbeeld door het te herhalen en aan te vullen. De heks zoals wij ze kennen, die op een bezem door de schoorsteen naar buiten vliegt terwijl de heksenketel in de haard staat te pruttelen en haar kat zich bij het vuur warmt, is ondenkbaar zonder Bruegels prototypes. Aan de hand van schilderijen, prenten en tekeningen, eigentijdse nieuwsbrieven en literaire bronnen maar ook processtukken en handboeken van heksenvervolgers schetst Renilde Vervoort, die in 2011 promoveerde op dit onderwerp, een spannend beeld van de heks in de kunst.”
Het boek vormde de leidraad voor de tentoonstelling die nu te zien is in het Catharijne Convent in Utrecht, en van februari tot juni 2016 in Brugge. Ik kon me niet voorstellen dat de voorstellingen van heksen – in de Lage Landen of ook daarbuiten – bepaald zouden zijn door het werk van die ene Brabantse schilder. Daarom heb ik al mijn boeken over heksen in de geschiedenis uit mijn kast getrokken, en ben systematisch gaan zoeken naar afbeeldingen van voor 1550. Dat bleken er niet veel te zijn, en ze stonden vooral in het boek ‘Heksenvervolging’ van J.E. Toussaint Raven. Sommige afbeeldingen komen in andere boeken ook voor, inclusief in ‘De heksen van Bruegel’. Bijvoorbeeld de gravures uit Ulrich Molitoris: De laniis et phitonicis mulieribus (Straatsburg, ca. 1490). De naakte heks van Platzi’s ‘De toverij van de liefde’ kon ik op internet alleen vinden bij posterverkopers, onder de titel ‘The Enchantress’. Zij lijkt sprekend op de heks op het detail van het middenpaneel van ‘Het laatste oordeel’ van Jeroen Bosch, met haar lange lichte haren en de donkere slangen (Bosch) / witte linten (Platzi) om zich heen gedrapeerd. De afbeelding van Bosch komt voor in ‘Het verbond van heks en duivel’ van Lène Dresen-Coenders. Dit schilderij is waarschijnlijk uit de periode 1485-1500. Het schilderij van Platzi zou uit de 16e eeuw zijn, maar ik vind het niet terug op de website van het museum in Leipzig. Vrijwel iedereen verwijst naar de marge van het manuscipt ‘Le champion des dames’ (gekopieerd in de kathedraal van Atrecht in 1451) als de oudste heksenvoorstelling: daar staan twee vrouwen in de kantlijn, op een bezem en op een stok.
Renilde Vervoort heeft er natuurlijk veel serieuzer onderzoek naar gedaan. Pieter Bruegel de Oude zal inderdaad de bron zijn van het beeld van de heks zoals we dat nu kennen. Dat hij veel navolgers heeft gehad, dat maken boek en tentoonstelling zeker duidelijk.
Het boek beperkt zich niet tot kunsthistorie. Het heksengeloof kwam op in onzekere tijden. Het weer was zo slecht dat er jaren achtereen misoogsten waren. Het klimaat veranderde: we hebben het over ‘de Kleine IJstijd’, van 1560 tot 1630. Die viel samen met de meest intense heksenvervolgingen in Europa. Iemand moest er immers schuldig aan zijn dat het klimaat veranderde. Vandaar de afbeeldingen van heksen die het weer veranderen (zoals op een gravure in het boek van Ulrich Molitoris). Vervoort besteedt ook uitgebreid aandacht aan de theologische en juridische visie van destijds op heksen. Bruegel baseerde zijn afbeeldingen op demonologische traktaten. Latere schilders baseerden zich weer op zijn werk. Opvallend is het verschil in details tussen de prenten van Frans Francken II en anderen uit zijn atelier, zoals zijn broer Hieronymus. Bekijk de verschillende versies van ‘Heksenkeuken’. Bij Frans Francken zie je nauwkeurige details, zoals in de pagina’s van een grimoire die ergens op het schilderij ligt opengeslagen. Hij lijkt goed op de hoogte van wat er bij heksen of magiërs gebruikelijk was: welke voorwerpen ze gebruikten, de juiste symbolen. Het slotstuk van de tentoonstelling is ook van hem: het grote doek ‘Heksenbijeenkomst’, waarschijnlijk besteld door het Brusselse hof van Albrecht en Isabella (p. 88-89 in het boek).
Boek en tentoonstelling vullen elkaar heel goed aan. De tentoonstelling toont de afbeeldingen op ware grootte, en geeft nog een aantal verrassingen. Het boek is heel leesbaar geschreven en mooi uitgegeven, en plaatst de afbeeldingen – en het heksengeloof – in een kader. Sommige afbeeldingen grijpen je naar de keel, maar naar andere kun je uren kijken. Afbeeldingen en tekst zetten je wel aan het denken over ‘de heksen zoals wij ze kennen’. Wat was er het eerst? De (afbeelding van de) heks, of Pieter Bruegel de Oude?