Interview met Yola Galinsky
Wat ben je, wat doe je zoal?
Ik ben kruidengeneeskundige, herborist. En wat ik in het dagelijks leven doe, is mensen vertellen over de natuur in zoveel mogelijk aspecten, dus wat is de bodem, wat doen de planten voor de bijtjes en voor de natuur, en hoe kunnen ze je in je tuin eventueel helpen om de bodem te verbeteren. Dat soort dingen. Vooral over eetbare wilde planten vertel ik, en medicinale wilde planten. Ik organiseer wildplukwandelingen, afgesloten met ‘wilde maaltijden’, die we buiten koken op een open vuurtje. En voor mezelf doe ik dat ook, is dat ook iets waar ik mee bezig ben. Ook vanuit de TCM, de traditionele Chinese geneeskunde, die haal ik er ook bij.
Heb je iets met hekserij, paganisme, magie, spiritualiteit…?
Daar heb ik wel iets mee. Niet zozeer dat ik het vanuit de diverse onderdelen kan herkennen, van wat is nou dit en wat is nou dat. Ik weet er weinig van, maar het trekt me wel aan. Voor mij is eigenlijk de aardse spiritualiteit waar ik me mee verbind, om het zo maar te zeggen. Meer het intuïtieve vanuit het contact met planten.
Ik vind het leuk om over van alles en nog wat te horen: verhalen over planten, geschiedenis, oude gebruiken, magische gebruiken. Als ik daarover hoor, denk ik vaak: o ja, dat ga ik ook doen. Maar het blijft vaak bij – als iemand mij dat vertelt, dan stel ik het me voor. Dus de voorstelling is bij mij groter dan de echte handelingen. Dat heb ik ook wel eens gemerkt met andere mensen, die vanuit een bepaalde traditie dingen aanroepen vanuit windrichtingen en zo: dat is niet iets wat bij mij past, om het zo concreet te maken. Zelf ben ik vooral graag onder de planten, en dan kan ik niet altijd vertellen wat ik ervaar. Maar ik voel mij daar heel goed bij.
Als je planten plukt, maak je dan behalve fysiek met je hand ook op een andere manier contact met de plant?
Ja nou ja, wat heet contact maken? Dat is eigenlijk voor mij ook minder iets actiefs dan een gevoel. Dus het gevoel is er wel, maar het is niet zo dat ik een bepaalde handeling of bepaalde woorden heb.
Dus je zegt niet zoiets als: bedankt, plant.
Soms wel hoor, soms spreek ik het wel letterlijk uit. En ik kijk ook welke plant wèl, welke niet: hoe ze eruitzien, hoe de uitstraling is. Soms pluk ik iets en dan denk ik: o nee, dat is niet goed. Nu niet dit. Ik praat altijd wel met de planten en begroet ze, en zeg vaak hoe mooi ik ze vind. En als ik wegga zeg ik: dag lieve tuin. Ik praat dus eigenlijk meer met ze als ik ze niet pluk.
Wat ik dan weer wel doe: ik geef altijd mijn urine aan de planten. Dieren doen dat ook. Ik heb ook begrepen dat als jij tekorten hebt, dat de planten daar dan iets mee kunnen. Dat er een soort wisselwerking is, dat zij het weer in evenwicht brengen. Planten brengen altijd alles in evenwicht, toch? Ik vind daar wel wat inzitten, dat alles op elkaar reageert. Je wordt een onderdeel van het geheel.
Kun je iets vertellen over het experiment waar je aan deelneemt?
Het heet The Wildbiome Project. Geïnitieerd door Mo Wilde, een Schotse wetenschapster die aan wild foraging doet, dus wildplukken en koken en alles wat erbij hoort. Dat wil zeggen planten, maar ook dieren en alles eigenlijk wat je uit het wild kunt oogsten, verzamelen en jagen. Ze heeft voorheen zelf, of met een of twee mensen, een jaar lang uit het wild geleefd in Schotland, en twee jaar geleden heeft ze dat met zo’n twintig mensen of zo gedaan, en nu is ze het meer in het groot aan het doen met meer dan honderdtwintig mensen in verschillende landen. In Nederland zijn we met z’n zessen.
Het zijn allemaal mensen die beroepsmatig met planten werken, of die heel veel weten. Je kunt dit niet doen zonder een behoorlijke plantenkennis. Je moet weten wat giftig is en wat je kunt eten, en hoeveel en hoe. Als je iets verwarmt, is het anders dan wanneer je het rauw eet. Je moet ook weten waar je toestemming hebt om te plukken, en hoeveel. Je moet plukken met oog voor de natuur. Verstoor de natuur niet, pluk met respect voor de natuur. Houd rekening met vogels en dieren, die ervan moeten leven.
Bij de wildplukwandelingen die ik geef, vertel ik dat altijd aan het begin. We zitten dan eerst rustig met een kopje thee, zodat het goed overkomt en ik het niet tussen neus en lippen door vertel. Ik zou het ook niet aanraden om zomaar over te schakelen op wild voedsel, daar is je spijsverteringsstelsel niet op afgesteld. Zelf voeg ik altijd al veel wilde planten toe aan mijn eten, dat hoefde ik voor dit project niet eerst op te bouwen. Maar echt alleen maar uit het wild eten is wel nieuw voor me. Normaal eet ik ook niet zo veel vlees.
We hebben contact via een groepsapp, daar kunnen we vragen aan elkaar stellen. Iedereen maakt van alles door – dat merk je in het groot, maar ook in ons kleine groepje – van ontwenningsverschijnselen: koffie, suiker, koolhydraten… En er is iemand in Amsterdam, die heb ik een keer opgezocht en zij heeft mij opgezocht. Ook hebben we eens met iemand die daar een vergunning voor heeft een vaartocht gemaakt in de buurt van Breukelen, en daar ganzeneieren geraapt. We wilden eigenlijk met z’n zessen, maar uiteindelijk zijn we met z’n drieën gegaan.
Er horen allemaal onderzoeken bij. We moeten bloed afnemen aan het begin, poepsamples, allerlei lichaamsmaten opgeven, een vragenlijst invullen over hoe het gesteld is met je lichaam, dat soort dingen; en aan het eind nog een keer. Daarnaast moeten we elke dag invullen wat we eten. Zij heeft dat in een app ondergebracht, vanuit de Engelse en de Latijnse namen, met allerlei gewichten en zo erbij: koolhydraten, eiwitten en alles heeft ze daarin ondergebracht. Het heet geloof ik de Wild… de EatWild App. Ik ben daar nog niet aan begonnen terwijl ik al op dag 19 zit, dus dat moet ik allemaal nog gaan inhalen, al dat invullen. Maar ik heb het wel steeds opgeschreven.

Witte en bonte gele dovenetel, daslook, scheuten van inheemse berenklauw, hertenvlees en meer in de pan. foto © Yola Galinsky
Je kunt het voor drie maanden doen of voor een maand. Ik doe het voor een maand omdat ik nog geen voorraden had aangelegd. Ik hoorde het namelijk pas in de herfst. De mensen die het al in de zomer of misschien al in het voorjaar wisten, die zijn gewoon door het hele jaar heen gaan verzamelen, inmaken, drogen, zelfs gerechten maken om in te vriezen. Die hebben dus alles voorbereid, waardoor zij allemaal heerlijke dingen… je kan alles op Instagram volgen: de héérlijkste gerechten!
Er komt in 2026 een nieuwe versie en ik heb het voornemen om dan drie maanden te doen, en me dan wel voor te bereiden, want dat is in de herfst. Dus dan moet je wel voorraden aanleggen. Dan heb ik ook zin om dat allemaal te leren. Eigenlijk heb ik daar nooit zin in, ik denk altijd: het is er nu, dus ik eet het nu. Maar het is ook leuk om te zeggen: er is nu overvloed, dus ik bewaar wat. Daardoor hoef je ook minder in de winkel te kopen.
En misschien krijg je ook een nog beter gevoel voor de jaargetijden…
Béter? Nee, minder!
… omdat je dan moet plannen: dit is er nu, maar volgende maand is het al weer weg.
Op die manier. Ja, dat is waar. Ik denk altijd: ik leef in het nu en ik heb een heel goed gevoel voor de jaargetijden, maar eigenlijk heb ik dus veel gevoel voor het nu. Dat is mijn sterke kant, maar ik denk niet in het vooruit.
Als je je voorbereid hebt, heb je wel koolhydraten. Maar ik had niets voorbereid. Ik had toevallig nog wat kastanjes in de vriezer, nou dat zijn koolhydraten. Verder heb ik af en toe een kliswortel geoogst, van zaailingen van vorig jaar. Die gaan volgend jaar bloeien, dus die gaan dit jaar hun wortel groot maken. In de herfst kun je die ook oogsten. Af en toe neem ik daar eentje van. Ik weet dat je ook teunisbloemwortel kunt eten, maar dat trekt me op dit moment helemaal niet aan.
In het begin was ik me er nog niet van bewust dat ik ook naar de wildslager kon gaan, dus ik had ruim dertig ganzeneieren voor de hele maand. Er is wel een limit aan eieren: je mag er vier of vijf per week. Ik dacht: dat is een makkie. Maar ganzeneieren zijn groot, die tellen voor twee. Alleen wist ik dat toen nog niet, dus ik heb in het begin elke dag zo’n ei gehad. En ik raak vrij snel verstopt van eieren; op een gegeven moment kwam er niks meer. Daar heb ik toen van alles voor genomen: ik had gelukkig nog weegbreezaad, teunisbloemzaad, brandnetelzaad… Dat zaad is natuurlijk ook fijn voor de oliën.
Vetten had ik namelijk ook niet, daar had ik helemaal niet bij stilgestaan, dat je dus vet nodig hebt. Toen ik naar de wildslager ging, heb ik overal geïnformeerd naar vet en er was er gelukkig eentje in Groningen, die had het. Daarvan heb ik wildzwijnvet. En ik heb een pak vet van de rug van het hert. Hij heeft uitgelegd dat je dat kan smelten en ik heb dat buiten gedaan, in mijn heksenketel, op een vuurtje. Ik denk: die geur die wil ik niet in huis. Het ruikt weeiig en een beetje zoetig. Ook dat zwijn, ik vind allebei dat vet niet lekker. En ik heb merg uit de hertenschenkels, dat gebruik ik om groenten in te smoren of een eitje te bakken.
Ik heb niks afgebouwd, gewoon cold turkey met alles gestopt. Sommige mensen waren al langer gestopt met suiker of met dit of met dat, maar ik dacht: dat doe ik niet, want ik weet dat ik weinig voorraad heb, dus alles wat ik nog kan eten om mijn lichaam een beetje op te vetten, heb ik maar gewoon gedaan. Er was ook iemand, die had ineens veel zin in roze koeken, in de tijd ernaartoe. Iedereen was zich heel erg bewust van: nu kan het nog! Ik dacht: ik ga gewoon stoppen en beginnen, want ik ben slecht in afbouwen, sowieso, ik doe liever iets rigoureus dan dat ik er zo rekening mee moet houden.
Ik was bang dat ik ontzettende, knallende koppijn zou hebben, omdat ik dat meestal ook heb als ik één dag griep heb of me niet lekker voel: dan krijg ik ’s avonds hoofdpijn en de tweede dag is het heel erg. Maar nu heb ik dat helemaal niet gehad. En het enige ding wat dat zou hebben kunnen zijn, in mijn beleving, is het aftreksel van de magnolia. Omdat dat ook bitter is. Verder heb ik niks anders aan dingen genomen voor die hoofdpijn. Maar die magnoliabloemen, als je ze kookt dan wordt het heel bitter. Ik wilde eigenlijk niet zo’n sterk aftreksel maken. Maar dat heb ik gedronken en ik heb het gevoel dat het daardoor komt.
Ik ging er eerst ook vanuit dat ik geen zout mocht. Dus ik heb veertien dagen zoutloos, suikerloos en vetloos gegeten. Alleen maar ei, vlees en plantjes. Ook geen knollen. Alleen maar groene blaadjes. Dat vond ik wel heel zwaar. Vooral ’s ochtends merkte ik dat ik heel weinig energie had en ook een beetje wanhopig werd: ik weet niet of ik de dag wel doorkom. Eigenlijk durfde ik niet van huis, maar ik ging toch maar.
En op een gegeven moment had ik een marktdag. Dat is elke eerste zaterdag van de maand op NoordOogst; daar sta ik met plantjes. En toen had ik alleen maar wat kastanjes bij me; ik dacht ik pluk nog wat groene dingetjes, en ik had bouillon van hertenschenkel met wat stukjes vlees erin. Toen nog geen zout. Nou ja, dat was heel zwaar, maar het was ook wel weer een leuk experiment, want ik moest veel doen: veel sjouwen ’s ochtends, de hele dag daar zijn, en dan ook weer sjouwen ’s avonds. Maar uiteindelijk kom ik zo’n dag gewoon door, en dat is fijn om te merken. Later begreep ik dat zout wel mocht en heb ik het een beetje toegevoegd. Maar heel weinig, omdat het niet hiervandaan komt. Het is Keltisch zeezout.
En het is misschien een zijsprongetje maar voor mij wel belangrijk: ik doe dit ook omdat ik al lang wilde uitproberen wat zo’n ketodieet voor mij zou betekenen in verband met mijn lymfoedeem. Zout is dan ook goed om weg te laten. Dus het is niet dat ik nu, omdat ik zout mag, ineens veel zout ga eten. Ik probeer dat nog steeds te minimaliseren. En ook de koolhydraten. Want ik heb nu ook kastanjemeel besteld, maar daar wil ik niet te veel van gaan eten. Ik ga toch proberen zoveel mogelijk dit te doen. Maar ik weet ook dat je wel bepaalde dingen moet eten.
Voor mijzelf is het dus ook een ontgifting. En een test, omdat ik altijd, ook al ga ik maar een uur zeg maar een autoritje maken, dan heb ik al eten bij me voor als ik me een beetje wazig voel. Dropjes, of als ik me heb voorbereid worteltjes en nootjes. Ik ben altijd bang, dat is een soort oude angst, dat ik doodga van de honger. Of dat ik flauwval van de honger. Dus dat ik de controle verlies over mijn aanwezig-zijn. Ik heb een eetverslaving gehad en ik los veel emotionele dingen op met eten, met comfort food, en dat is dan niet een handje blaadjes! Maar dat eten zet een filter over de emoties, en als ik er dan later iets mee wil, dan weet ik het niet zo precies meer. Zonder dat filter kan ik er adequater op reageren. Dus dit is heel fijn.
Als ik nu naar mijn tuin op NoordOogst ga heb ik thuis gegeten, en dan neem ik alleen maar vier of acht kastanjes mee, die ik dan ’s avonds soms niet eens heb aangeraakt. Het is een grote overwinning voor mij om te merken dat ik het niet nodig heb om steeds maar iets in mijn mond te stoppen. Dat dat een gewoonte is waar ik van af kan, als ik dat wil. Ook die bouillon doe ik niet meer, omdat ik dan kruidenthee neem van wilde planten. Ik wil proberen om zoveel mogelijk uit de planten te halen.
Je haalt vlees bij de wildslager, je hebt kastanjemeel besteld. Hoe definieer je dat ‘wilde’ in het eten?
Het is niet de opdracht om alleen te eten wat je zelf hebt gevangen en geplukt. Dat is niet de opdracht. Een dier dat wild geleefd heeft en door iemand anders geschoten is: dat mag. En als jij bijvoorbeeld veel daslook hebt en ik veel kraailook, dan kunnen we gewoon ruilen. Maar zelfs onder ons zessen blijken de opvattingen te verschillen. Er is iemand die zegt: ik pluk niks van een boom die al een keer gesnoeid is, want daar is ingegrepen. Maar ik heb begrepen dat het gaat om alles wat in het wild geleefd heeft, niet verzorgd is door mensen en waar geen ingreep geweest is in voeding of leefwijze, dat het daarom gaat. Dus ook niet bemest. Wilde planten, die niet gekweekt zijn.
Groentes die je uit de winkel haalt, zijn allemaal gekweekt om groot en sappig en zoet en crunchy te zijn, en vaak ook heel snel gegroeid. Daarmee zijn veel nutriënten verdwenen die een positieve uitwerking op de darmflora hebben. En daarmee op het hele lichaam, want je algehele gezondheid heeft veel te maken met je darmen. Er is bijvoorbeeld iemand die altijd onder de uitslag zat: dat is nu al weg.
Het is dus geen ‘oerdieet’, en je beperkt je niet tot de echt inheemse planten?
Nee, dat hoeft niet. Het is wel zo dat als je nu naar Sicilië gaat en daar allemaal wilde dingen gaat oogsten, dat dat dan niet helemaal de bedoeling is. Al denk ik dat het voor de nutriënten niet echt uitmaakt waar de wilde planten vandaan komen, of ik ze nou hiervandaan heb of uit Groningen of uit Noord-Frankrijk of waar dan ook. Mensen zijn ook jagers-verzamelaars, ze trekken. Als ik wilde planten uit Zuid-Afrika heb, denk ik dat die ook beter voor me zijn.
Alleen gaat het nu om dit onderzoek en daarvoor moet het echt regionaal, het gebied waar je woont, zodat daar iets in onderzocht wordt… wat ik niet precies kan duiden. Ik dacht eerst dat het alleen maar inheems mocht, maar verwilderd mag ook. En het stuk grond waar ik zit op NoordOogst, daar is ooit een meter afgegraven, meer dan tien jaar geleden, en daar is nieuwe grond op gestort. Daar kan ik niet van weten wat voor grond dat geweest is. Dus het is geen archeologisch onderzoek, het is echt een onderzoek naar wat wilde planten nu doen voor jouw lichaam.
Met name de laatste decennia zijn er door de globalisering maar ook door de klimaatverandering, bijvoorbeeld hier in Amsterdam en omgeving, veel soorten in het wild bijgekomen die hier niet van nature voorkwamen…
Ik denk dat het per persoon zal verschillen of je die wilt gebruiken of niet. We hebben het er wel over in de groep. We hadden het bijvoorbeeld over de springbalsemien, dat je de zaailingen kan eten. Dus ja, dat is niet inheems.
Tamme kastanje schijnt ook pas met de Romeinen deze kant op gekomen.
En Karel de Grote, die heeft van alles voorgeschreven voor kruidentuinen. Maar dat wordt wel als wild gezien, als het inmiddels verwilderd is. Dus kastanje is ook gewoon iets wat mensen doen. Ik eet voornamelijk uit mijn tuin op NoordOogst en wat daar allemaal omheen zit. Mijn stuk grond is 25 bij 25, dus 625 vierkante meter. Daar haal ik het meeste vandaan. Behalve dat ik op een gegeven moment alle brandnetels weggehaald heb en de zwarte en rode bessen gesnoeid, is dat stuk is het meest met rust gelaten, denk ik.
Zevenblad, paardenbloem, duizendblad, al die dingen die stonden er al en die komen steeds terug. Er komen ook planten aangewaaid, en sommige zijn uitgezaaid. Ik heb er ooit een teunisbloem neergezet en die heeft zich uitgezaaid. Teunisbloem is eigenlijk een Noord-Amerikaanse plant. Maar omdat die zich heeft uitgezaaid vind ik dat oké. Ik denk dat het er van afhangt of je planten gewoon hun gang laat gaan en zelf hun plek laat kiezen.
Ik kwam op het idee om jou hierover te interviewen omdat het thema voor dit nummer van Wiccan Rede ‘mens en natuur’ is, en je me al eens iets had verteld van die discussies over wat geldt als ingrijpen in de natuur, en wat wel en wat niet kan…
Ja, en wat is natuur? Ik vind al gauw iets natuur als er planten groeien en bijtjes komen en egels lopen en van alles en nog wat. Maar ik vind wel dat ik te maken heb met stadsnatuur. Oorspronkelijke wildernis is een heel ander ding, dat hebben we eigenlijk niet. Ik denk dat de mens veel aan de bodem doet, maar dat de natuur daar zijn gang wel op gaat. Ik vind iets natuur als het groeit. Je hebt ook muurtjes waar van alles op groeit, dat vind ik natuur op een muurtje. Op een gegeven moment zie je dat die wortels in de stenen gaan. En die stenen zijn natuurlijk gebakken van klei. Dan krijg je een soort samensmelting daarvan en dat vind ik een heel mooi iets in een stedelijke omgeving, om dat te zien. Hoe moet je dat anders noemen dan natuur? Maar het is geen natuurlijke omgeving.
Het is een heel interessante vraag, van die natuur. Want natuur gaat ook zijn gang op plekken die giftig zijn. Net zoals wanneer er ergens een laag zand op gestort wordt. De eerste planten die daar dan komen, gaan met een hele diepe wortel naar beneden om daar voedingsstoffen te halen zodat er weer een compostlaag komt, waar weer andere planten kunnen groeien. Dat bedoelde ik net eigenlijk, toen ik zei dat planten alles in evenwicht brengen. Er zit zoveel zaad in de lucht, dat die planten ergens komen die daar kunnen groeien, en die er baat bij hebben dat te doen.
Dichtgeslagen grond, daar komt paardenbloem op. Als je op één plek heel veel paardenbloemen ziet: die zijn daar bezig. Een van de functies van de paardenbloem is om lucht en ruimte in de grond te brengen. Maar hij doet dat ook voor zichzelf. Dus het is een wisselwerking. En hij haalt ook de goede stoffen uit zo’n dichtgeslagen grond. Hij moet daar veel moeite voor doen, dat kost kracht, dus het is een sterke plant. Daardoor wordt hij zo goed, denk ik. Als je planten gaat verwennen worden ze wel mooi groot, maar ze hebben niet de kracht van wilde planten die verband houdt met alle ontberingen door vorst, droogte, slagregens, wind en hagel. De klimaatverandering brengt andere ontberingen, maar er zijn altijd wel ontberingen.
Ik denk dat er meer levenskracht zit in een plant die je direct plukt en gebruikt, dan in een plant die al een tijd op de plank ligt. En dat je de mogelijkheid hebt om precies dat te plukken waar je je toe aangetrokken voelt; dat je tijdens het plukken intuïtief weet wat je nodig hebt en wat je zoekt. Dat is wat anders dan een boodschappenlijstje maken van ‘deze week gaan we paardenbloem en brandnetel eten’. Het buiten-zijn levert ook al heel veel op. Je ziet niet meer alleen een grasveld, maar je ziet ook eetbare planten. Het is een bewustwording van wat er allemaal is, en dat je daar misschien niet eens tegenop kan met al je gekweekte groentes. Je krijgt meer oog voor de omgeving. Je gaat daar beter voor zorgen, en je krijgt meer aandacht en waardering voor het voortbestaan van planten, dieren… en dus de hele natuur.
→ Yola op Instagram: yola_wildpluk