Oud nieuws in de verjongingsketel gegooid – Samhain 2016

Draken en drakendoders

Augustus was de maand van volksverhalen, sprookjes en legenden op de website IsGeschiedenis. Draken, kabouters en elfjes openden de serie. Volgens Evelijn Hillebrand kent men overal ter wereld verhalen over draken, maar hebben die dieren alleen binnen het christendom een slechte naam. Draken zouden afgezanten van de duivel zijn. Hillebrand citeert een passage uit het bijbelboek Job om dit te illustreren. In de online-Bijbel komt in dat gedeelte het woord ‘draak’ niet voor, maar gaat het over de Leviathan. De christelijke identificatie van de draak met de duivel lijkt mij vooral gebaseerd op de Openbaringen.

jasondraak

Jason en de draak die het Gulden Vlies bewaakt. Gravure van Johan Wilhelm Baur bij Ovidius’ Metamorfosen

Een link onderaan het artikel verwijst naar een bespreking van het thema ‘de Drakendoder’ op de Verhalenbank. Daar is te lezen dat verhalen over een drakendoder, die dikwijls na enige verwikkelingen trouwt met de prinses, tot de oudste sprookjes ter wereld worden gerekend en alleen in Australië niet voorkomen. Als voorbeelden van Drakendoders worden o.a. Perseus, Sint-Joris, Siegfried en Beowulf genoemd. Ook in de verhalen rond koning Arthur komen drakendoders voor.

Ruim twee weken daarna kwam op IsGeschiedenis de draak nog eens ter sprake. Yoricksmakman ziet de herkomst van de uitdrukking ‘de draak met iets steken’ in het middeleeuwse toneelspel, waarin de legende van Sint Joris een populaire voorstelling was. Geleidelijk aan ging men het verhaal steeds komischer spelen, en de draak waar de heilige zijn zwaard of lans in stak werd een lachwekkend monster van stro. Hieruit zou de moderne betekenis (ergens de spot mee drijven) zijn voortgekomen.

Atlantis

Op 16 augustus besprak Evelijn Hillebrand verhalen over verdwenen beschavingen zoals El Dorado, ‘de verloren stad Z’ en Atlantis. Shambala ontbreekt, maar Petra en Palmyra komen wel in het lijstje voor, al wordt niet duidelijk wat die te maken hebben met het thema ‘volksverhalen’. Atlantis is waarschijnlijk het bekendst.

Plato schrijft in de Timaeus en Critias over een welvarend eiland of eilandenrijk met die naam, bevolkt met afstammelingen van de zeegod Poseidon en de mensenvrouw Cleito. Generaties kwamen en gingen, en de goddelijke eigenschappen van de Atlantiërs (denk hierbij aan louter goede en verheven eigenschappen; Plato wil niets weten van verhalen over bijvoorbeeld ruziënde goden) raakten op de achtergrond en de menselijke erfelijkheden kregen de overhand. In plaats van zich bescheiden te verheugen in hun welvaart, werden de mensen hebzuchtig en maakten ze misbruik van hun macht. Zeus kon dat niet langer aanzien en besloot ze te straffen. Het eiland verging binnen één etmaal in een reeks aardbevingen en overstromingen.

Er is later veel gespeculeerd over de ligging van Atlantis. Veel mensen brengen het in verband met de natuurrampen die een einde zouden hebben gemaakt aan de Minoïsche beschaving op Kreta maar vooral op Thera (Santorini). Dit laatste vanwege de atol-vorm van dat eiland, die doet denken aan Plato’s beschrijving van een eiland dat bestond uit concentrische ringen. Een argument daartegen is dat Plato schreef dat Atlantis aan de andere kant van de Zuilen van Hercules lag, d.w.z. niet in de Middellandse Zee maar voorbij Gibraltar.

Anderen denken dat Plato Atlantis heeft bedacht als eigen variant op bestaande verhalen over grote overstromingen en andere natuurrampen, waar hij ook aan refereert. In beide dialogen is sprake van Deucalion. Dit is een bekende Griekse mythe met hetzelfde thema: de mensen willen niet meer deugen en Zeus laat het zo hard regenen dat alles overstroomt. Alleen Deucalion en zijn vrouw Pyrrha overleven. Zij bevolken de aarde opnieuw door in opdracht van Zeus of een orakel “de botten van hun moeder” over hun schouders te gooien. Hun moeder is de Aarde, dus de botten zijn stenen. Uit die stenen ontstaan nieuwe mensen.

Natuurrampen

In beide dialogen vertelt Critias het verhaal over Atlantis als iets wat Solon van een oude Egyptische priester zou hebben gehoord. In de Timaeus vertelt de priester dat er talloze natuurrampen zijn geweest die de mensheid bijna uitroeiden, en dat er nog veel zullen volgen. Niet alleen overstromingen maar ook branden: de Griekse mythe van Phaeton, over een zoon van de zonnegod die eens in de zonnewagen mocht rijden maar daarbij te laag over de aarde scheerde en alles in brand zette, om tenslotte te worden gedood door een bliksem, zou verwijzen naar een dergelijk natuurverschijnsel.

Verhalen over grote overstromingen zijn inderdaad bekend uit verschillende culturen. Bekend zijn die uit het Gilgamesj-epos en uit de Bijbel, die mogelijk varianten van eenzelfde overlevering zijn. Maar ook in het hindoeïsme en in China kent men verhalen over een zondvloed. Op 30 augustus besprak Evelijn Hillebrand dit op IsGeschiedenis.

In het Chinese verhaal over een zondvloed waaruit Hillebrand citeert, lijkt geen sprake van een goddelijke afstraffing van een zich misdragende mensheid. Het water stijgt zo hoog dat zelfs de hemel gevaar loopt! Maar doordat een prins begint met dijken bouwen, en na hem zijn zoon kanalen graaft en rivieren uitbaggert om het water in goede banen te leiden, een project van 13 jaar, wordt het natuurgeweld bedwongen en is meteen de basis voor de Chinese landbouw gelegd.

Westenschouwen

Op 9 augustus ging het op IsGeschiedenis over de sage van de Zeemeermin van Westenschouwen. In dit verhaal willen de vissers van het rijke dorp Westenschouwen aan de Oosterschelde in Zeeland zo veel vis vangen dat ze steeds verder de zee op gaan en op een dag zelfs een zeemeermin vangen. In plaats van die terug in het water te gooien, nemen ze haar mee aan land, waar ze sterft. Hiermee is duidelijk een grens overschreden. De man van de zeemeermin spreekt een rijmende vervloeking uit en Westerschouwen wordt verzwolgen door de zee. Alleen de kerktoren blijft over. Dit verhaal speelt aan het eind van de middeleeuwen.

Vanaf de negentiende eeuw kwamen er weer resten van het dorp Westenschouwen boven water. Veel Zeeuwse dorpen zijn in stormvloeden onder de golven verdwenen, maar tijdens de Tachtigjarige Oorlog zijn ook gebieden opzettelijk onder water gezet om de Spanjaarden tegen te houden. Volgens IsGeschiedenis ging de rijkdom van Westenschouwen echter teloor doordat de haven verzandde. De vissersbevolking trok weg uit het dorp en tenslotte spoelde ook het land weg.

Aan zeemeerminnen of –mannen wordt tegenwoordig minder geloof gehecht, maar zeelieden uit vroeger tijden zeiden die soms te hebben gezien. Meestal was de waarneming van zo’n half-menselijk, half-vissig wezen een voorbode van onheil, schrijft Evelijn Hillebrand.

Stavoren

Een verzande haven kennen we ook uit het verhaal van het Vrouwtje van Stavoren, dat eveneens op IsGeschiedenis werd genoemd. Een rijke middeleeuwse koopvrouw, de machtigste vrouw in Stavoren, heeft haar schepen uitgezonden om het kostbaarste ter wereld voor haar in te kopen. Een kapitein komt terug, niet met goud of zijde of exotische dieren of specerijen… maar met graan. Doodgewone tarwe. Het vrouwtje is zo boos dat ze de kapitein beveelt die goedkope rommel ter plekke overboord te kieperen.

Maar een zwerver (in de versie van het verhaal die ik ken, is het een oude vrouw) protesteert tegen die verspilling en zegt dat graan het kostbaarste ter wereld is en dat de hoogmoedige vrouwe dat zelf nog wel eens aan den lijve zal ondervinden. De rijke dame lacht honend, neemt een kostbare ring van haar vinger en gooit die ook in zee. “Eerder komt deze ring terug uit zee, dan dat ik ooit bedelen zal!” Maar op een dag vindt een dienstmeid van de vrouwe de ring terug in een vis die ze voor het eten wil klaarmaken. Bij een storm vergaan alle schepen uit Stavoren, en de overboord gegooide tarwe laat de haven verzanden.

Dit verhaal wordt verteld als verklaring voor het ontstaan van de zandbank in de buurt van Stavoren, die het Vrouwenzand wordt genoemd. Die naam is echter niet afgeleid van de rijke koopvrouw, schrijft Gijs Leggers, maar van Onze Lieve Vrouwe. In vroeger tijden stond daar namelijk een klooster. Door de stijgende zeespiegel was het klooster in de dertiende eeuw genoodzaakt te verhuizen. De oorspronkelijke betekenis van de naam Vrouwenzand raakte daardoor vergeten.

Samos

Het verhaal van de ring in de vis is nog ouder dan de middeleeuwen. Herodotus vertelt in het derde boek van zijn Historiën over Polycrates, heerser van het eiland Samos, die daar een zeemacht opbouwde die volgens Herodotus die van de legendarische koning Minos van Knossos naar de kroon moest steken. Polycrates zorgde er met geschenken voor dat de grootmacht Egypte, in de persoon van koning Amasis, op zijn hand was.

Het ging Polycrates zo voor de wind dat Amasis zich zorgen begon te maken en hem een brief stuurde, waarin hij schreef: “(…) jouw grote voorspoed baart me zorgen, omdat ik weet hoe jaloers de goden zijn. (…) Ik heb nog nooit gehoord dat iemand, wie het eerst in alles meezat, op den duur niet doodongelukkig is geworden. Laat mij je een goede raad geven…” en hij adviseerde Polycrates, te bedenken aan welk bezit hij het meest gehecht was, en dat dan weg te gooien “op zo’n manier dat het nooit meer teruggevonden kan worden.”

Het vervolg laat zich raden. Polycrates koos na zorgvuldige overweging zijn favoriete gouden zegelring met smaragd, voer uit en gooide midden op zee zijn ring overboord. Een paar dagen later vond het keukenpersoneel de ring terug in een grote vis. Polycrates schreef hierover aan Amasis, die tot de conclusie kwam dat mensen elkaar niet tegen het noodlot kunnen beschermen. Hij verbrak de band met Polycrates. Polycrates kwam tenslotte op gruwelijke wijze aan zijn eind in een oorlog met de Perzen.

De thematiek van moeten afstaan wat je het meest dierbaar is, komt ook terug in het verhaal over Pantaar, de tovenaar van Ekilibrië in het boek Koning van Katoren van Jan Terlouw.

Vliegende Hollander

Er werden nog veel meer verhalen besproken op IsGeschiedenis, waaronder witte wievenAnansiKantjilRoodkapjede Graal… Te veel om allemaal te noemen. Als laatste noem ik de Vliegende Hollander.

vliegendehollander

Illustratie van Robert Cruikshank bij het toneelstuk ‘The Flying Dutchman’ van Edward Fitzball

Dit is net als het Vrouwtje van Stavoren een verhaal over iemand die de handel belangrijker dan al het andere vond. Het andere in dit geval was het eerbiedigen van een heilige dag. Niet zomaar een heilige dag maar een dag die draaide om het offer van Jezus ten behoeve van de mensheid; bij IsGeschiedenis eerste Paasdag, maar er bestaat ook een versie met Goede Vrijdag. Omdat er die dag na lang wachten eindelijk een gunstige wind stond, besloot de kapitein van een schip niet langer in de haven te blijven, maar ondanks protesten van gelovigen uit te varen, “al zou ik tot in eeuwigheid moeten varen!” Wat dan ook prompt de straf van hogerhand was. Zijn schip kon nergens meer voor anker gaan en werd een spookschip, eeuwig varend in een vliegende storm, dat onheil betekende voor de schepen die het zagen.

Van origine is dit waarschijnlijk geen Nederlandse legende, schrijft Esdor van Elten, maar een Brits propagandaverhaal uit de zeventiende of achttiende eeuw, toen de Britten en Nederlanders met elkaar wedijverden om de grootste economische wereldmacht te worden. Moraal van het verhaal: die Hollanders kennen God noch gebod en denken alleen maar aan winst! Blijkbaar hadden de Hollanders zelf geen probleem met zo’n reputatie, want het verhaal sloeg ook in Nederland aan, zozeer dat ‘de Vliegende Hollander’ (of ‘the Flying Dutchman’) een populaire bijnaam werd.

Michel de Hollander

De Duitse televisiezender SWR maakte in september een begin met een serie over volksverhalen met een historische basis en geschiedenissen met een mythisch kantje uit het zuidwesten van Duitsland. Ze lieten de geschiedenis van het gebied en van het verhalenvertellen beginnen in het gebied Schwäbische Alb, met de Leeuwmens uit het Lonedal: een beeldje uit het stenen tijdperk van een figuur die half-mens, half-leeuw is.

De ‘Web-Doku’ bij de programma’s toont een oude landkaart, waarop je een gebiedsnaam kunt aanklikken en vervolgens een van de verhalen uit de desbetreffende aflevering kiezen. Ik denk dat nog niet alles is uitgezonden, want de verhalen uit Odenwald zijn er pas vanaf 16 december beschikbaar.

Een van de verhalen uit de serie, ‘Das kalte Herz’, gaat over een arme kolenbrander in het Zwarte Woud, die niets liever wil dan geld en aanzien. Hij gaat naar het kleine glasmannetje, een goede geest die drie wensen kan vervullen. Maar hij verprutst zijn wensen en is snel weer arm. Dan gaat hij naar de reus Holländermichel, die hem enorme rijkdom belooft – in ruil voor zijn hart. De kolenbrander sluit de deal en wordt steenrijk. Maar hij merkt dat hij nergens meer plezier aan beleeft.

Gelukkig komt het glasmannetje de kolenbrander te hulp. “Het glasmannetje staat voor de traditionele waarden in het Zwarte Woud: vlijt en bescheidenheid,” legt de verteller van SWR uit. Volgens Sigmund Freud stond het voor het slechte geweten. Aan het einde van het sprookje is de kolenbrander arm maar tevreden, met een zuiver hart en een schoon geweten.

Op een andere website is meer te lezen over de woudgeest Holländermichel, hier ‘der Holländer Michel’ genaamd. Het is een grote vent die zich op een dag aansloot bij de houthakkers, die grote sparren omhakten en daar vlotten van maakten die naar Keulen werden gevaren en uiteindelijk bestemd waren voor de scheepsbouw in Holland. Holland, waar ze (zegt de verteller van SWR) zo rijk waren dat de schilders echt goud gebruikten in hun kunst.

Na verloop van tijd kwam Michel met een aantal extra grote stammen aanzetten, voegde die bij een vlot dat al klaar lag, en voegde zich zelf bij de houtvlotters. Eenmaal in Keulen stelde hij voor om alleen wat kleine stammen te verkopen en verder stroomafwaarts te gaan met de grote, om die zelf in Holland te verkopen voor de prijs die men er daar voor betaalt, aldus de tussenhandel uit te schakelen, en de winst in eigen zak te steken. Naar Schwarzwalder normen was dat een oneerlijke truc waar geen zegen op kon rusten. En inderdaad: de vlotters raakten bezeten door geld verdienen en brachten, naast geldzucht, nog meer slechte Hollandse gewoonten mee terug naar Duitsland, zoals drinken, gokken en vloeken.

De Hollandse Michel werd wat hij waarschijnlijk altijd al was: een woudgeest die in stormachtige nachten de grootste sparren velt. Op de Hollandse schepen die met Michels hout zijn gebouwd, rustte ook al geen zegen. Elke keer dat de reus in het woud een spar neerhaalde, sprong in zo’n schip een plank los, waardoor het met man en muis verging.

De hoogste sparren in het Zwarte Woud worden tegenwoordig niet meer gekapt, maar nog wel altijd ‘Hollanders’ genoemd. Ze kunnen meer dan 50 meter hoog worden.

Heksenberg

Van de Kandelfels in Waldkirch brak in 1981 in de Walpurgisnacht de top af, die de Duivelskansel werd genoemd, en zorgde voor een lawine van rotsblokken. Zaten heksen daar achter? Tussen het puin vond men een heksenbezem… Volgens het volksgeloof plachten de heksen op de Duivelskansel te dansen, en als er een nieuw meisje bij kwam, danste zij met de Duivel in eigen persoon. Hadden ze dit keer extra wild gedanst? Volgens de wetenschap kwam het niet door heksengedans maar door temperatuurwisselingen, en waren er breuken in de rots ontstaan doordat jaren achtereen water in rotsspleten was bevroren en weer gesmolten.

Tegenwoordig spreekt niemand meer van heksen, zegt de verteller in de SWR-documentaire ‘Schwarzwald – Kelten, Hexen und Waldgeister’. Ze heten nu wijze vrouwen, en stellen hun krachten in dienst van de mensheid.

Keltenberg

In dezelfde regio ligt de Belchen, de “koning van het Zwarte Woud”: een berg met vijf toppen waar Keltische priesters astronomische waarnemingen zouden hebben verricht ten behoeve van de landbouw. Hier is nooit bewijs voor gevonden. De 18de-eeuwse schrijver Johann Peter Hebel was er echter van overtuigd dat de Belchen een Keltisch centrum was geweest. “Men zegt wel dat alle feestdagen, van Kerst tot Pasen, een Keltische oorsprong hebben. Het meeste is onhoudbaar, maar de mythe leeft,” constateert de verteller.

Met enkele geestverwanten vormde Hebel er een geheime kring, een soort natuurloge. Zij hadden een geheimtaal en eigen mythologie. Ze beschouwden de Belchen als de zetel of het altaar van de zeegod Proteus. Om toe te treden moest een aspirant-lid een ritueel in de open lucht ondergaan dat, afgaand op de beelden van de documentaire, bestond uit naakt voor de anderen verschijnen en (zee?)water, inkt (?) en zand over zich heen gegooid krijgen. Tenslotte moest de blik op de bergtop worden gericht. Het ging in de Hebelbund om natuurervaringen en vriendschap.

Vandaag de dag is er de Keltenbund die een nieuw soort ‘Belchisme’ aanhangt. Sago Müller, zegsman van die bond, wordt de Keltenvorst genoemd. Hij is eigenaar van een gasthuis waar regelmatig Keltenliefhebbers logeren. Men kan er wild zwijn eten, ‘naar oeroud recept’ gekruid met jeneverbes, tijm, majoraan, rozemarijn, peper, oerzout, een scheutje mede en een geheim kruid. Bij belangrijke gesprekken wordt een grote drinkhoorn met mede doorgegeven. De naam van de Belchen is volgens de Keltenvorst afgeleid van de zonnegod Belenos. “Het is toch mooi om ergens in te geloven.”

Vruchtbaarheidsberg

In Oberschwaben ligt de heilige berg Bussen. Duizenden jaren geleden hielden de Kelten daar vruchtbaarheidsfeesten, zegt de verteller in de documentaire ‘Oberschwaben – Glaube, Betrug und böse Gerüchte’. Wie een kinderwens heeft, kan ook nu nog een pelgrimstocht naar de Bussen maken. Boven op de berg staat een kerk waar kinderloze paren kaarsen branden voor Maria en bidden dat hun hartewens vervuld mag worden. Er zijn bovendien marsepeinen bakerkindjes verkrijgbaar, die men op moet eten om het gebed kracht bij te zetten.

In deze aflevering gaat het ook over heksen. Tussen een bezoek aan een genezeres die wratten weghaalt, waarbij zij opmerkt dat men haar in vroeger tijden waarschijnlijk een heks zou hebben genoemd, en een bezoek aan een nonnenklooster waar de zusters zich toeleggen op de kruidengeneeskunde, wordt iets verteld over de geschiedenis van heksenvervolgingen in het gebied. Zo was er een vroedvrouw die na hevige foltering bekende een pact met de Duivel te hebben gesloten. De vrouw werd samen met haar 22-jarige dochter onthoofd. De gelijkstelling van heksen aan wijze vrouwen / genezeressen, zoals in de aflevering over het Zwarte Woud, is ook hier sterk aanwezig. Een nonnenklooster op de heilige berg fungeerde trouwens in vroeger tijden als een huwelijksmarkt voor gegoede dames. De nonnen kregen brieven waarin de potentiële partners werden omschreven, als in contactadvertenties. De voormalige nonnen kregen meestal veel kinderen – de invloed van de berg?

Carnavalduivels

Het zijn mooie verhalen met interessante achtergronden en spannend verteld, en ook hier kan ik ze niet allemaal noemen. Vooruit, nog eentje dan. In Hohenlohe staat het slot Waldenburg. Hier hield de adel in 1570 een uitbundig carnavalsfeest op Vastenavond, hoewel in die tijd het carnaval door de kerk verboden was omdat het te vaak ontaardde in uitspattingen. De mannen hadden zich verkleed als duivels, met bossen vlas aan hun kleren genaaid, en de vrouwen als engelen met vleugels van papier. Toen het feest in volle gang was, verscheen de echte Duivel en zorgde voor een onvoorzichtigheid met de verlichting, waardoor de kostuums vlam vatten en er een grote brand ontstond. “Daarom moet men hem [de Duivel] niet boven de deur schilderen of uitnodigen, want hij komt vanzelf wel, of hij stuurt een afgezant,” waarschuwt een kroniekschrijver uit die tijd.

In de negentiende eeuw herleefde het gebruik om Vastenavond te vieren met mannen verkleed als duivels. In Tübingen heten ze Georgsdeiffel. Ze gaan gekleed in zwarte, langharige vachten en dragen maskers van rode, boos kijkende gezichten met slagtanden en hoorns. “Wanneer je duivel speelt, word je vanzelf een beetje wilder. Je groeit in je rol”, vertelt een van hen. De mensen zijn niet bang voor deze duivels. Kinderen soms wel, maar de regel is dat zo’n duivel dan even zijn masker optilt om te laten zien dat er gewoon een mens onder zit, en een snoepje geeft tegen de schrik.

Lang dacht men dat carnaval/vastenavond een heidense traditie was om de winter te verdrijven, zegt de verteller, maar de meeste historici zijn het er over eens dat het feest toch een christelijk karakter heeft. Voorafgaand aan de vastentijd (waarin strikt veganistisch werd gegeten) moesten alle voorraden van vlees, boter, kaas en eieren opgemaakt worden.

De duivels en narren die tijdens het carnaval opduiken, zijn symbolen van protest tegen de kerk. De verteller legt dit niet uit. Mogelijk weet in Zuidwest-Duitsland iedereen wel wat daar te protesteren valt.

Aradia

aradia

In diezelfde negentiende eeuw dat in Duitsland het carnaval herleefde, bestudeerde de Amerikaans-Britse folklorist, schrijver en reiziger Charles Godfrey Leland onder meer de Italiaanse folklore met betrekking tot heksen, en schreef hierover het boek Aradia, or the Gospel of the Witches, dat een belangrijke inspiratiebron zou worden voor de wicca, met name voor de Charge of the Goddess. Het boek wordt gepresenteerd als een vertaling van teksten die Leland zou hebben gekregen van de Toscaanse heks Maddalena.

Eind september publiceerde David Metcalfe een artikel over Leland en Aradia. Hij wijst er op dat Leland een typisch romantische sympathie voelde voor ‘het gewone volk’ en daarbij in het bijzonder belangstelling had voor de allerarmsten, onderdrukten, marginalen. Hij had oog voor de manieren waarop zij zich staande probeerden te houden: met magie – maar ook met diefstal, berovingen en moord. “Uit de vermeende onthullingen van een geheime heksencultus komt een realiteit van sociale ongelijkheid en klassenstrijd naar voren met een bitterheid die elke illusie onderuit haalt. (…) Dit is de rauwe schreeuw van degenen die werken, leven en sterven zonder zelfs maar resultaat van hun werk te zien, en die dagelijks zien hoe een ongeïnteresseerde elite in afstandelijke overheersing hun lot bepaalt.” Deze harde werkelijkheid schemerde ook door in de Duitse volksverhalen, waar bijvoorbeeld sprake was van rovers die de vingers van hun eigen kinderen afhakten om als magisch middel te dienen.

And thou shalt be the first of witches known;
And thou shalt be the first of all i’ the world;
And thou shalt teach the art of poisoning,
Of poisoning those who are great lords of all;
Yea, thou shalt bind the oppressor’s soul [with power];
(…)
And when the priests or the nobility
Shall say to you that you should put your faith
In the Father, Son, and Mary, then reply:
“Your God, the Father, and Maria are
Three devils…
For the true God the Father is not yours;
For I have come to sweep away the bad,
The men of evil, all will I destroy!

– Diana tot haar dochter Aradia, in het boek van Leland

Metcalfe stelt dat de Lucifer uit het boek, waar moderne heidenen soms moeite mee hebben, niet noodzakelijk de gevallen engel uit het christendom is, maar dat de betekenis van zijn naam, ‘Lichtdrager’ wel eens zou kunnen verwijzen naar de voorchristelijke zonnegod Apollo. In Aradia wordt gezegd dat Lucifer “van oudsher regeerde in de Hel” en dat vat Metcalfe op als verwijzing naar de chthonische Apollo, de god van de orakels. Apollo-orakels (zoals dat in Delphi) bevonden zich vaak boven geologische formaties van waaruit onderaardse dampen opstegen die de priesteres in trance brachten.

Wie moet ploeteren om zichzelf in leven te houden, heeft zelden tijd of voldoende scholing om erudiete mythisch-poëtische teksten te creëren, stelt Metcalfe. Leland heeft de volkstradities die hij aantrof op alchemistische wijze getransformeerd tot “de essentie van honger, wanhoop en wijsheid in de levens van degenen van wie alles is afgenomen. Leland neemt wat het gewone volk allang weet, maar voor zichzelf niet kan verwoorden, (…) om ze de vrijheid terug te geven die ze in wezen al hebben”.

Hij legt een verband met de Haïtiaanse revolutie, waar de geletterden onder de slaven de aanzet gaven tot het verzet tegen de Franse overheersing. In het septembernummer van Geschiedenis Magazine wordt die ‘De voodoo-revolutie’ genoemd. Kenmerkend aan deze opstand die leidde tot de onafhankelijkheid, was de combinatie van “voodoo, vuur en Verlichting”. In de zakken van een van de opstandelingen vond men namelijk “Franse pamfletten over de rechten van de mens (…) en een groot pakket spullen om vuur te maken; op zijn borst droeg hij een fetisj van kruiden, stukjes bot en haar” schrijft Leendert van der Valk. Voodoo of vodou, de plaatselijke variant van een Westafrikaanse religie, “bood slaven een gelegenheid zich te verenigen en was een van de weinige manieren om hun eigen culturele identiteit mee uit te drukken – al moest dat stiekem.”

Jack Bracelin

Een heel andere vorm van protest tegen de gevestigde orde was te zien in de Britse tegencultuur van de jaren ’60. Alex Sanders wilde de rebellerende jeugd een veiliger alternatief bieden voor LSD, schreef Christopher Josiffe in het artikel ‘Wiccan nudist head trip’ in Fortean Times (343, sept. 2016), en leerde de jonge ‘freaks’ astrale projectie.

De Gardneriaanse hogepriester Jack Bracelin daarentegen, die de administratie bijhield van de naturistenclub Five Acres waar de Bricket Wood-coven samenkwam, en die (met hulp van soefischrijver Idries Shah) de biografie Gerald Gardner: Witch schreef, zag in de klank-en-lichtshows van de psychedelische scene het middel om via een synesthetische ervaring een LSD-trip te evenaren, of te versterken. Na meningsverschillen in de coven en na Gardners dood richtte hij zich steeds meer op de tegencultuur, die hij beschouwde als een betere weg om de idealen van de wicca en de levensvreugde van de Godin te verspreiden dan het systeem van inwijdingen en geheimhouding.

Bracelin presenteerde zelf een lichtshow die hij, als eerbetoon aan de Five Acres Club en de coven, de Five Acre Light Show noemde. Later runde hij een eigen club, Happening 44, waar Mick Farren’s band (Social) Deviants regelmatig speelde. Ook andere bands traden er op, zoals Pink Floyd, Soft Machine en Fairport Convention. Op het toneel waren soms geïmproviseerde sjamanistische rituelen te zien.

Oude/nieuwe religie

Is wicca de moderne herleving van een oude religie, zoals Gardner het deed voorkomen, en mogelijk zelf inderdaad geloofde? Op 13 augustus was er een online-conferentie van Gardnerians op Facebook. Morgana vertelde daar iets over het ontstaan van de wicca, en over het begin van het tijdschrift Wiccan Rede en het Silver Circle netwerk.

Toen Morgana werd ingewijd aan het eind van de jaren ’70, woonde ze al in Nederland. Er waren in Engeland twijfels, vertelde ze in haar lezing, of wicca wel geschikt was voor andere landen. Maar men vergeet dan hoe bereisd en breed georiënteerd Gerald Gardner zelf was. Hij was oprecht geïnteresseerd in zowel oude heidense tradities als in de folklore, volksmagie en rituelen van andere culturen, en beperkte zich niet tot één vorm of bron.

Na lang op verschillende plaatsen in de Britse koloniën te hebben verbleven, keerde Gardner terug naar Engeland. Daar werd hij op doktersadvies lid van een nudistenclub, Fouracres (na de oorlog Five Acres) waar hij in contact kwam met mensen die, naar hij later tegen Doreen Valiente zei, een oeroude cultus praktiseerden. Uit het amalgaam van de riten van die groep en divers ander materiaal, zoals Aradia, de Sleutels van Salomo, de King James Bijbel, teksten van Rudyard Kipling, de Rigveda, het systeem van John Dee, iets uit een roman van Pierre Louÿs (of mogelijk uit de film of de operette naar die roman), teksten van Aleister Crowley, al dan niet omgewerkt door Doreen Valiente, enz. enz. – uit dat alles ontstond wicca.

Hoewel er dus tal van oude elementen in terug te vinden zijn, kreeg de wicca pas definitief vorm als neopaganistische inwijdingstraditie in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Je kunt daarom volgens Morgana beter spreken van een nieuwe religie in een oude jas, dan van ‘de oude religie’ in een modern jasje.

~ met dank aan wie me op nieuws attendeerde ~

voor het verhaal over Polycrates heb ik gebruik gemaakt van Herodotos: Het verslag van mijn onderzoek (ISBN 90-6168-583-4)

Over Medeia

Een belangrijke, niet-christelijke basis van onze zgn. westerse beschaving is het oude, deels imaginaire, Griekenland. Medeia is een naam uit de Griekse mythen, waar zij echter werd beschreven als een sinistere snuiter uit het barbaarse Oosten. De spanning die voortkomt uit een denken in tegenstellingen, zoals erbij horen / een buitenstaander zijn, is in Medeia’s beleving een drijvende kracht in ‘de oude religie’. Uit de nalatenschap van de klassieke oudheid stamt ook het ideaal van de Kunst als toegang tot een andere dan de alledaagse werkelijkheid. Medeia schrijft sinds 2010 voor Wiccan Rede.
Dit bericht is geplaatst in Nieuws met de tags , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Eén reactie op Oud nieuws in de verjongingsketel gegooid – Samhain 2016

  1. Margriet schreef:

    Goedemorgen Medeia,
    Altijd weer fijn om je sprokkelwerk te lezen!
    De website IsGeschiedenis zal ik van nu af aan zeker blijven volgen.

Reacties zijn gesloten.